We leven in een tijd van airbags, weercodes en vele waarschuwingen. Er lijkt werkelijk geen dag voorbij te gaan of er is wel iets alarmerends in het nieuws waar je aan kunt bezwijken.
Zo meldde TNO onlangs dat koken op gas ‘zeer slecht’ voor de luchtkwaliteit in huis is. Je piepers mogen van het Voedingscentrum niet verder worden gebakken dan pips bruin. En zonder helm op je fiets stappen schijnt een vorm van ware doodsverachting te zijn.
Hoe hebben we toch in vredesnaam onze jeugd in de jaren zestig en zeventig overleefd? Ervaringsdeskundigen blikken terug op opgroeien in een tijd zonder rubberen tegels: don’t try this at home. Nou ja, niet meer.
Edith (64): “We hadden thuis een open frituurpan. De vlam sloeg zo vaak in de pan dat niemand er nog van in paniek raakte. Die pan was door en door vet. De olie werd eens per half jaar vervangen, de pan nooit schoongemaakt, want dat zou ‘m maar verpesten. Beste patat ooit.”
Marja (61): “Mijn zus en ik hadden een hekel aan onze krullen en maakten als tieners ons haar steil op de strijkplank, met een gloeiend hete strijkbout. Het stonk enorm, maar ma vond het prima. Ze werd alleen kwaad als er verbrand haar op de bout bleef plakken, want dan kon ze er niet goed meer mee strijken.”
Soraya (59): “Niemand in mijn klas was allergisch en voor je verjaardag mocht je trakteren op snoep. Gekleurde gepofte rijst in een puntzakje was een grote favoriet. Koolhydraten én kleurstoffen? Je zou het nu nooit meer langs de juf krijgen.”
Ellen (54): “Mijn ouders hadden een boerderij. Op mijn achtste reed ik de kleine tractor van het veld naar het erf. Mijn broer was ongeveer even oud toen hij voor het eerst in zijn eentje dertig koeien naar de stal bracht. We vonden het te gek, maar vraag me nu soms wel af of pa en ma wel spoorden.”
Rensje (53): “Het zag er best leuk uit: je boog bloemblaadjes van ijzerdraad, spande er stukjes van afgedankte gekleurde nylons omheen en doopte die dan in een goedje dat zo chemisch rook dat mijn moeder altijd een raampje openzette als we aan het knutselen waren. Van die blaadjes maakte je dan een bloem of een heel boeket. Het stonk ook als het opgedroogd was nog naar een chemische fabriek en je moest er geen kaarsje in de buurt zetten. ‘Licht ontvlambaar’ is een understatement.”
Irene (59): “Ik kan me niet herinneren dat mijn moeder ons in de zomer ooit heeft ingesmeerd met iets van zonnebrand. Mijn dochter dompelt haar kinderen er nog net niet in op een gewone schooldag. Tijden veranderen.”
Marly (73): “Een oude autoband en opgroeien in een Limburgs dorp in de heuvels, dat biedt mogelijkheden. Je kroop erin en liet je gillend naar beneden rollen. Dan moest die band weer naar boven worden gesleept – heel gedoe. Wat stelt een extra tetanusprik voor als je lol hebt?”
Brigitte (68): “Ik was twaalf en paste op mijn zusje van vijf als onze moeder ’s avonds moest werken. Het ging altijd goed, al was ik ook altijd blij als ze rond een uur of een weer thuiskwam.”
Aletta (57): “Vakantie naar Noord-Italië. Ik was zeven en zat ruim duizend kilometer in de kattenbak – een soort bagageruimte – van onze Kever met mijn barbies te spelen. Veiligheidsriemen bestonden nog niet. En mijn moeder rookte af en toe een sigaret.”
Jolanda (51): “In de zomer van de brug in het riviertje springen. Onvoorstelbaar dat dat altijd goed is gegaan, zo diep was het niet.”
Jessica (54): “Skiën zonder helm. Mijn kinderen hebben er altijd eentje op gekregen en om een goed voorbeeld te geven moesten wij toen ook wel. Maar ik herinner me nog hoe het was, de wind in mijn haar, naar beneden suizen.”
José (67): “We speelden in een fabriek die op de slooplijst stond. Kamerbreed roest en instortingsgevaar, we klommen op oude machines alsof het klimrekken waren. Het mocht niet, maar het was onweerstaanbaar. Ik heb gehuild toen ie daadwerkelijk tegen de vlakte ging.”
Mariska (58): “De snelkookpannen van nu lijken in niets op de tikkende, sissende bom met een eng klokje die bij ons op het fornuis stond. Ik was er doodsbang voor, maar het draadjesvlees van mijn moeder was om je vingers bij op te eten.”
Babette (55): “Wat kon er níet mis gaan met een pogostick? Je kon er vanaf vallen, je kon met je kin op het handvat komen (tand door je lip!), je kon te dicht bij de auto van de buren pogo’en met een deukje en een boze buurman als gevolg – het was reuze opwindend.”
Anne (72): “Ik brak een enkel toen mijn voet omsloeg door een idiote plateauzool. Het weerhield me er niet van om die schoenen toch weer aan te trekken, zodra het gips eraf was.”
Marcella (58): “De zomer van de houten kleppers is in ons gezin nog altijd een goed verhaal. Mijn zus en ik kregen na lang zeuren allebei een paar: een houten zool met een leren bandje voor over de wreef. Ze maakten erg veel herrie, je klepperde er letterlijk mee over straat. Het was ook een behoorlijk hard wapen tijdens zusterlijke onmin. Nadat er een vaas en een ruitje was gesneuveld heeft mijn moeder ze in de zak van max gedaan. Tranen met tuiten, uiteraard.”
Petra (59): “Mijn vader deed iets met zilverfolie in stekkers dat vast niet legaal was, maar op een of andere manier altijd wel het licht weer aankreeg. En ons hele huis lag vol met verdeelstekkers en verlengsnoeren omdat er te weinig stopcontacten waren. Uiteraard allemaal niet geaard.”
Rennie (61): “Met hout gestookte kachels. Het mag nu niet meer in verband met overlast en fijnstof, maar het is nog altijd de lekkerste geur die ik me herinner van vroeger.”
Hanneke (60): “Gedeeld badwater. Om de beurt mocht iemand de eerste in de teil zijn. De laatste waste zich min of meer in een soort menselijke soep.”
Anne-Marije (50): “Rolschaatsen en fietsen zonder helm of kniebeschermers. We speelden circusje op de fiets: mijn beste vriendin fietste en ik stond op de bagagedrager met een been omhoog of zo. Op de openbare weg, tussen het verkeer. Ik zou een beroerte hebben gekregen als ik het mijn eigen kinderen zag doen, maar het was toen nog niet zo druk.”
Lotte (57): “Als we bij mijn oma logeerden – geen centrale verwarming – mocht de elektrische deken aan in het bed. Ik ruik nóg de milde schroeilucht.”
Yvonne (58): “Heetten ze klakkers? Clackers? Het waren twee zware plastic ballen aan een touwtje die je hard tegen elkaar liet knallen door je hand snel op en neer te laten bewegen. De hele klas had gekneusde vingers en blauwe plekken op de armen. Het weerhield ons niet om er wedstrijdjes mee te doen. Bij een afzwaaier kon je er ook een bloedneus door oplopen. In het ergste geval: een afgebroken tand.”
Johanna (55): “Mijn moeder bakte de aardappeltjes donkerbruin want dat vonden we lekker. Vrees voor kanker door acrylamide kenden we nog niet. We aten ook worst, bacon en rood vlees. Rolletjes vleeswaren bij de borrel. Ze is 92 geworden, in aardig goede gezondheid, met elke dag een paar glaasjes sherry. Dat wordt nu als ‘living on the edge’ gezien.”
Adri (59): “We hadden thuis een wasmachine die aan de bovenkant open was. Erin stond een schoep die heen en weer bewoog. Uitspoelen deed je in een teil, uitwringen met een mangel en later een centrifuge. Op geen van deze dingen zat ook maar enige beveiliging. Toch hoorde je weinig over gemangelde vingers. We waren gewoon voorzichtig.”
Sylvia (52): “Geen idee hoeveel e-nummers en suiker er in de siroop zaten. We dronken iets dat knaloranje of knalgroen was. Het was lekker en je hield er niets aan over. Niet dat ik weet, dan.”
Alida (56): “Het straalkacheltje in de badkamer trok zoveel stroom dat het nooit langer dan acht minuten mocht aanstaan, anders klapte de elektriciteit eruit. Het hing losjes boven de badkuip. Je kon de naakte kabeltjes zien, zeg maar. Ah, de jaren zeventig.”