We moeten allemaal langer doorwerken, maar wat als je als een berg opziet tegen nog eens zeventien jaar idioterie op de werkvloer? ‘Je moet toch door, nuchter verstand staat tegenwoordig gelijk aan professionele zelfmoord.’
Alice (50) werkt sinds haar 22e in verschillende functies bij een grote verzekeringsmaatschappij. Hoewel ze nu nog niet aan met pensioen gaan moet denken, ziet ze als een berg op tegen de komende jaren. “Het is niet het werk zelf waar ik tegenop zie. Het past bij me en ik haal er nog altijd voldoening uit. Het is ook niet werken op zich wat me tegenstaat, al liegt elke vijftiger die beweert zo fit als een hoentje te zijn dat ie barst. Waar ik wél van kan gaan janken, is het uitzicht op me nog zeventien jaar moeten aanpassen op de werkvloer.
In mijn eerste baan binnen dit bedrijf werkten we nog op zware typemachines met een bevredigende ping aan het einde van een zin. Die werden vervangen door WP 4.2, WP 5.3 en de 17.523 updates die sindsdien zijn doorgevoerd. Ik heb ze allemaal verwerkt op mijn eigen harde schijf. Net als de – ongelogen – 28 verschillende softwarepakketten die hier sinds 1992 zijn aanschaft, omdat de baas / interim manager / fusiepartner / externe betweter meent dat ‘anders’ per definitie beter is. Maar ik heb niet meer zo’n zin om ook nummer 29 weer te leren. Het interesseert me gewoon niet, omdat pakket 29 niet wezenlijk verschilt van pakket 28 en pakket 30, dat er ongetwijfeld zal komen.
Het wordt ook steeds moeilijker om niet opstandiger te worden over alle protocollen die erbij zijn gekomen. Zo doen we sinds een half jaar aan taakregistratie. Dan moet je, heel efficiënt, elke tien minuten je werk onderbreken om in te vullen wat je gedaan hebt. In de tijd die ik daar op een dag aan kwijt ben, zou ik een case kunnen beoordelen. Ik begrijp niet hoe dit zinvol kan zijn en wil steeds bij de vraag: ‘Wat heb je gedaan?’ intikken dat ik me ‘kapot erger aan dit achterlijke systeem’. Maar dat mag niet. Iets met ‘meeveren’ en ‘bijblijven.’
De ‘digital natives’, de twintigers en jonge dertigers die een groot deel van mijn collega’s vormen, hebben hier minder moeite mee, die zijn toch al gewend elke scheet te delen via een app. Voor hen ben ik de vrouw die nog met een telefoon met draaischijf heeft gebeld. Je weet wel, ergens rond 1884. Ze vinden me een zeikerd als ik ze aanspreek op het gemak waarmee ze privézaken online zetten, ze rollen met hun ogen als ik zeg dat je van zitten op een hippe zadelkruk niet per se productiever wordt. Ze vinden het ook geen probleem dat alle gegevens die ze naast de taakregistratie zo welwillend invoeren in de bedrijfsapp die de algehele conditie van alle werknemers moet stimuleren (#TeamHealthy!) ook in te zien zijn door de baas. Die volgens mij echt niks te maken heeft met je bloeddruk of hoeveel stappen je op een dag zet. Hij mag je aanspreken op de kwaliteit van je werk, niet op het feit dat je suiker in je koffie neemt. Het is een generatiedingetje. Jongere collega’s zien er betrokkenheid in, ik betutteling en controledrift die me veel te ver gaat.
Het programma is vrijwillig, maar ik ben er wel op aangesproken dat ik niet meedoe, door mijn teamchef van wie dit initiatief kwam. Dat is zo’n vrouw die zelf leeft op chiazaad en marathons en vind dat iedereen die dat niet doet, zichzelf tekort doet. Ze wil ‘één gelukkige gezonde werkfamilie neerzetten!’, maar ik héb al een familie en die vind ik eerlijk gezegd veel leuker dan mijn collega’s. Ze wil ook steeds met ongemakkelijke groephugs de teamspirit verhogen, alsof we het hockeyteam uit haar puberteit zijn. Ik erger me dood aan de manier waarop ze een probleem per definitie ‘een uitdaging’ noemt. Alsof het niet écht een probleem is als ze een presentatie niet af heeft als er een partner zit te wachten in de vergaderkamer. Maar ik hou mijn mond, want als je tegengas geeft, sta je meteen bekend als iemand met een ‘negatieve instelling’. Tot zover het wederzijdse respect waar ze graag hoog van opgeeft.
Ik heb haar duidelijk gemaakt dat mijn bloeddruk iets tussen mij en mijn huisarts is (vond ze echt héél jammer en héél negatief van me). En haar erop gewezen dat ze drie keer zoveel ziekdagen had genomen dan ik (in dit geval begon ze gek genoeg opeens wél over privacygevoelige gegevens). Sindsdien is deelname ‘vrijwillig’ en kan ik met smaak een krentenbol met een dubbele espresso mét suiker wegwerken als zij het op de bureaufiets drukker heeft met er niet afvallen dan werken.
Het is dit soort onzin waar ik tegenop zie. Het wordt steeds gekker. Het is wachten op de eerstvolgende fusie, de eerstvolgende reorganisatie, de eerstvolgende ‘managementvisionair’ die meent het wiel te hebben uitgevonden door ‘op een ándere manier te gaan werken’. In de afgelopen anderhalf jaar hebben we gescrumd, lean gescoord en agile gewerkt. We gaan nu over op Teal Werken, iets ingewikkelds met kleuren dat specifiek is gericht op zelfsturing. Als het naar wens gaat, heeft de hele organisatie de kleur van blauwalg. Yay?
Ik was in eerste instantie opgetogen over de zelfsturing, want hoe minder men zich met mijn werk bemoeit, hoe beter het over het algemeen gaat en hoe lekkerder ik werk. Maar ik had te vroeg gejuicht, want zelfsturing is in dit geval dat íedereen bij het werk wordt betrokken (huh?), op ‘een eigen manier bijdraagt aan het hogere doel van de organisatie, waarbij iedereen toch volledig zichzelf kan zijn’. Enig, hè? Zo handig ook, om de postkamer bij een voortgangsvergadering van IT te laten zijn, zodat de post niet wordt rondgebracht. Over drie weken hebben we de eerste workshop en voor de zomer moeten we ons allemaal onderwerpen aan dit ‘organische model’ dat ons dient voort te stoten in de vaart der volkeren. Met de opgedane ervaring van de afgelopen 28 jaar durf ik met zekerheid te zeggen dat de Teal extern die het ‘proces in beweging brengt’ de enige is die er beter van wordt, dankzij een duizelingwekkende dagprijs.
Soms heb ik zin om te schreeuwen: ‘Laat me met rust! Laat me gewoon mijn werk doen en klanten helpen!’ Ik wil niet wéér anders werken, ik heb geen zin om enthousiast te moeten doen over gebakken lucht om geen zuur oud wijf te worden gevonden. Maar ik moet wel, anders kom ik bekend te staan als stoorzender. Dus zal ik ook de komende jaren de shit van de zoveelste nieuwe aanpak opvangen. Stralend zeggen dat ik het leuk vind, dat het een uitdaging is en dat ik er mijn schouders onder ga zetten. Positief blijven bij het zoveelste memo over ‘de wholeness evolutie in ons organisatiemetabolisme’. En zal ik niet hardop zeggen dat in de praktijk normaal werken meer oplevert dan eindeloze verandersessies waardoor het ‘organisatiemetabolisme’ volledig stil ligt. Vermoedelijk ben ik gewoon te dom om te begrijpen hoe ik aan de ene kant ‘zelfsturend’ moet zijn en aan de andere kant elke tien minuten verantwoording moet afleggen over wat ik gedaan heb.
En misschien bén ik ook wel een zuur oud wijf dat tekort schiet in flexibiliteit. Misschien sta je op je twintigste wel meer open voor de ‘wholeness’ van een bedrijf. Misschien heb ik het helemaal mis met mijn instelling dat de klant koning is en dat de baas recht heeft op efficiëntie. Ik voorzie echter niet dat er verandering komt in de vernieuwingsdrang van de leiding, dus ik verwacht nog heel wat tenenkrommende kantoortrends voor ik AOW krijg. Als ik die ooit krijg, want ik zie de regering ervoor aan dat ze het steeds verder opschuiven, terwijl we nu al gepakt worden. Door de verhoging van de AOW-leeftijd zijn immers eenzijdig de spelregels veranderd. Het grootste deel van de mensen dat nu werkt, grofweg iedereen tussen de 32 en 62 jaar, betaalt hiervoor de rekening. We moeten langer doorwerken, meer premie betalen en krijgen daarvoor minder pensioen dan de generaties voor ons. Dus zo gek is het misschien niet, dat 2035 me nog heel ver weg lijkt. Misschien wordt het wel 2037. Of 2040. En ik bén al zo moe en ik erger me nu al aan alles…
Zou ik de komende jaren zelf mogen invullen, dan zou ik blijven werken. Ik vind het werk zelf leuk, ik heb bergen kennis, het is een sport om klanten goed te kunnen helpen en oplichters eruit te vissen. De tijd die ik nu kwijt ben aan zinloze meetings over de bedrijfscultuur zou ik echter graag in snipperuren willen kunnen opnemen, om eens iets later te kunnen beginnen of voor de spits weg te kunnen. Als we niet meer voortdurend van naam of manier van werken veranderen, sparen we zoveel geld aan ‘procesbegeleiders’ uit dat er niet meer bezuinigd hoeft te worden op mensen, koffie, kantoorplanten en kantoorartikelen (ik moet sinds we ‘paperless’ zijn mijn eigen pennen kopen om papieren (!) documenten mee te tekenen).
Als ze weer eens nieuwe software gaan ontwikkelen om de klant nóg meer zelf te laten doen, zou ik dat eerst overleggen met wie daar binnen de zaak mee te maken heeft. Het kan altijd beter, maar het heeft weinig zin om een systeem op te tuigen waarin je bijvoorbeeld – echt gebeurd! – geen ruimte hebt om het nummer van een vaste lijn én een mobiel nummer te noteren. En ik zou daar ook even mee proefdraaien en niet à la mijn chef, die punten wilde scoren, triomfantelijk te kraaien ‘dat we vandaag in één keer live gaan!’ Zodat we prompt twee dagen onbereikbaar waren. Had niet gehoeven als we het op onze manier hadden kunnen doen. Dus goed beschouwd sta ik best open voor meer zelfsturing, als dat ook daadwerkelijk vertrouwen in mijn kunnen zou betekenen, met misschien een beetje respect erbij. Dan zou ik er mijn pensioen vrolijk op halen. Maar ik weet nu al dat het zeventien jaar slikken en inschikken wordt. En daar zie ik als een berg tegenop.”
Dit artikel verscheen eerder in Saar Magazine, het leukste blad voor 50+ vrouwen. Saar is een onafhankelijk blad, alles is gemaakt door en voor 50+ vrouwen. We hebben geen glimmend hoofdkantoor, geen mannen in pak die zeggen wat we moeten doen: gewoon een stel leuke vrouwelijke journalisten en bladenmakers, die wel 50 zijn, maar nog lang niet oud.