Vrienden bezitten grote huizen met een enorme overwaarde, zij woont met haar zoons in een piepkleine sociale huurwoning in de Jordaan. Gelukkig ziet Ellen Dikker er de voordelen van in: “Op de bank zitten we noodgedwongen bij elkaar op schoot.”
Als mensen vragen waar ik woon, zeg ik: “Midden in de Jordaan.” Sommigen zuchten dan van geluk, anderen kijken me met grote ogen aan. Omdat ze weten dat een woning in deze oude volksbuurt inmiddels een vermogen kost. Per vierkante meter betaal je bijna € 10.000. Als dan ook nog blijkt dat ik op de begane grond woon en een tuintje heb, mag ik alle drankjes afrekenen, want dan hebben ze duidelijk met een multimiljonair te maken.
Wat ze niet weten is dat ik in een sociale huurwoning woon in een afgrijselijk nieuwbouwblok uit de jaren tachtig. Maar inderdaad in een lieflijk straatje en om de hoek van het kloppend hart van de Jordaan, de Westerkerk. Binnen een straal van honderd meter vind je de leukste cafés, boetiekjes, galeries, vintagestores, delicatessenwinkels. En de Noordermarkt, een basisschool, speeltuintjes en de ijscoman. Ik ben een gezegend mens.
Zeventien jaar geleden ben ik hier door woningruil terechtgekomen, 75 vierkante meter schoon aan de haak, en ik voelde me direct een ongelooflijke mazzelaar. Ik was begin dertig, op de wip om kinderen te krijgen (letterlijk en figuurlijk), hoe mooi is het dan een betaalbare woning in het leukste dorp van Amsterdam te bemachtigen? Vrienden en vriendinnen woonden antikraak, in tochtige panden waaruit ze steeds moesten verkassen, of in peperdure huurappartementen met een akelige huisbaas. Absoluut geen ideale omstandigheden om een gezin te stichten. Noodgedwongen kochten ze een huis aan de randen van de stad, ver buiten de ring in Noord, West of Oost. Geen haar op mijn hoofd die eraan dacht mijn pittoreske binnenstad domein in te wisselen voor zo’n slaperige nieuwbouwwijk of opgeknapte achterstandsbuurt waarvoor ik me ook nog diep in de schulden moest steken.
Met de kennis van nu kunnen we vaststellen dat ik last had van de wet van de remmende voorsprong. Want hoe tof het ook was, alles is veranderd. Als ik nu op een woningruilsite kijk, willen mensen in HEEL Amsterdam wonen, BEHALVE in de binnenstad, want: daar wil je niet dood gevonden worden. De wildgroei aan airbnb’s met hun rolkoffertjestoeristen, de vele expats en leegstand door de opkoop van buitenlandse vastgoedinvesteerders hebben de binnenstad aangetast. Terwijl de rafelige wijken waar mijn vrienden huizen kochten tot bloei zijn gekomen. Alles wat hip is golft langzaam naar de periferie. Omdat de oude binnenstad domweg te duur is geworden.
Dat merk ik ook om me heen. De Jordaan is een rijkeluisdorp geworden. Huizen in de buurt staan voor 1,2 miljoen te koop. En tot mijn grote verbazing trekken daar dan jonge dertigers in met een hummel van anderhalf en een zwangere buik. Hoe komen die mensen aan dat geld? Krijgen ze het cadeau van hun vermogende ouders? Werken ze op de Zuidas? Ik heb geen idee. Maar wat ik wel weet is dat het z’n weerslag heeft op de buurt.
Tussen mijn oudste en jongste zoon zit zes jaar verschil en in die tijd heeft de basisschool een complete metamorfose ondergaan. De school waar pret en plezier op één stonden, de school die jaarlijks tijdens de ‘kunstweken’ werd overgenomen door creatieve ouders die de meest krankzinnige workshops gaven als futuristisch striptekenen en bouw-je-eigen-paleis-met-petflessen, is in zes jaar getransformeerd tot een kinderkantoor waar alles draait om presteren en citoscores. De helft van de klas spreekt vloeiend Engels omdat ze uit Dubai of The States komen, de andere helft heeft een buitenhuis op de Wadden of Ibiza. Als lid van de Ouderraad stond ik vorig jaar te flyeren om ouders te charteren voor de kunstweken, maar de vele nanny’s en au pairs staarden me niet begrijpend aan. De kunstweken werden afgeblazen.
Ondertussen vang ik aan het schoolplein gesprekken op van ouders die wel tijd hebben om hun kind te halen. Het gaat over grootschalige verbouwingen waarbij er getwijfeld wordt over een volledige onderkeldering van het pand met een souterrain of toch een imposante dakkapel, alhoewel een nieuwe keuken ook hoog op hun lijstje staat. Daar hoef ik me dus allemaal niet druk over te maken, want in mijn huurhuisje mag ik niks. Al heb ik natuurlijk ook mijn twijfels over van alles. Zo twijfel ik regelmatig welke berg speelgoed ik weg kan flikkeren zodat we voor mijn zoon een wat groter bed kunnen kopen. Want die slaapt nog altijd in z’n babyledikantje. Gelukkig is hij klein, dus het past net. Maar nu z’n verkering wil blijven slapen wordt het wel echt aan de krappe kant. Nee hoor, grapje. Hij heeft nog geen verkering. Hij zit nog in de leeftijd dat hij alle meisjes stom vindt. Maar hij heeft natuurlijk wel vriendjes.
Laatst kwam er eentje bij mijn zoontje spelen. Het jochie woont zelf in een grachtenpand met een ‘kinderverdieping’ die groter is dan mijn hele huis. Ineens stond het knaapje naast me:
“Waar is hier eigenlijk de trap naar boven?”
Ik: “Welke trap?”
“Nou, naar de huiskamer.”
Ik: “Daar sta je nu in.”
“O echt? Wonen jullie zó klein?”
Ik: “Ja, gezellig hè? Wij vinden het zo gezellig dat we er eigenlijk aan denken om nóg kleiner te gaan wonen!”
Want je kan zeggen wat je zeggen wil: gezellig is het. Ik hoor vriendinnen klagen dat ze hun pubers nauwelijks zien omdat die zich hele dagen boven op hun kamer verschansen. Eén vriendin heeft het heel slim omgedacht. “Ja”, zei ze, “ik zeg gewoon tegen mezelf dat hij al op kamers woont. En dan prijs ik me gelukkig dat hij zo dichtbij woont.” Dat probleem ken ik dus niet. Mijn kinderen zijn altijd in de buurt. De één zit met z’n laptop op schoot in de huiskamer huiswerk te maken, de ander heeft over de hele vloer van diezelfde kamer zijn legoforten opgesteld en kruipt oorlogvoerend rond. Ik ben allang blij dat mijn jongste niet dezelfde hobby heeft als zijn oudere broer. Die voetbalde de godganse dag tussen stoelen en tafeltjes. Zat ik rustig de krant te lezen plofte er plotseling een afzwaaiende bal op. Of kegelde een vaas bloemen om. Nee, dan heb ik de vloer liever bezaaid met lego. Voor mij direct een sportieve uitdaging als ik weer eens tussen zijn bouwwerken moet hink-stap-sprongen met een vol wasrek dat overal in de weg staat.
Het is een beetje passen en meten, maar ach, hoeveel ruimte heeft een mens nodig? Hele gezinnen trekken ’s zomers wekenlang rond met een caravan van vijftien vierkante meter. En dan noemen ze het zelfs vakantie. We hebben thuis allemaal een eigen bed en kunnen ons als het moet terugtrekken, al is het op de wc. Bovendien is ons onbedoelde tiny house ook nog eens goed voor onze ecologische voetafdruk. We verbruiken minder energie dan in zo’n kast van een huis en consumeren minder spullen want vol is vol.
Alhoewel, laatst heb ik een nieuwe bank gekocht. Na jarenlang met z’n allen op een tweepersoons chesterfield gepropt te hebben gezeten, vond ik het tijd voor een riante hoekbank. Maar we waren zo gewend aan die postzegel dat we gewoontegetrouw de eerste weken nog op elkaars schoot kropen. Ruimte moet je blijkbaar langzaam veroveren. Daarom is het maar goed dat ik inmiddels niet eens meer een hypotheek kan krijgen. Te oud. Nee mevrouwtje, u heeft de boot gemist. Een paar jaar geleden had ik me bijna ingeschreven voor een collectief bouwproject in een nog te ontginnen modderig gebied aan de andere kant van het IJ. Maar toen ik met mijn jongste in het lentezonnetje bij onze ijscoman smikkelde van het lekkerste ijs van Amsterdam en we constant onze hand opstaken naar buren en klasgenootjes, wist ik dat ik niet weg wilde. Want ook al wordt het drukker en internationaler in onze buurt, het hart van de Jordaan klopt nog altijd.
Natuurlijk krab ik me nog weleens achter mijn oren. Mijn vrienden hebben hun huizen driemaal in waarde zien stijgen, ze zijn min of meer eigenaar van een kapitale goudmijn, hun pensioen is gewaarborgd. Als we straks gepensioneerd zijn, worden de verschillen pas echt zichtbaar. Als zij dan wat kleiner gaan wonen kunnen ze van de overwaarde van hun huis wereldreizen maken, hun kind een ton schenken of een appartementje voor ze kopen. Dat zit er bij mij niet in.
Al zou het wel kunnen dat mijn zoon later voor míj een appartementje koopt. Dat kind kan namelijk voetballen, niet normaal. Hij was twee turven hoog toen hij al over het veld danste en zich moeiteloos tussen drie jongetjes wist uit te draaien. Hij werd gescout door een profclub omdat hij ‘zo goed was in de kleine ruimte’ zoals dat heet. Niet veel later kwam zijn trainer op huisbezoek. Helemaal zenuwachtig ging ik als een razende Roeland door het huis. Ik gooide speelgoed onder de bank, haalde een lapje over de meubels en een stofzuiger langs de plinten, boende het fornuis en verschoonde de bedden. Mijn zoontje keek verbaasd toe.
“Mam, wat doe je?”
Ik zeg: “Opruimen! Wat dacht jij?”
“Komt de werkster of zo?”
Ik zeg: “Nee, de trainer!”
Toen ging de bel. Die trainer kwam binnen en keek eens rustig rond. Zijn ogen bleven steken op een paar ballen die ik was vergeten op te ruimen.
“Gôh, ik zie dat hij hierbinnen mag voetballen. Wat goed. Ja, ik kom bij mensen, hele grote huizen, dure spullen, maar die kinderen mogen binnen niks. En daarvan leren ze natuurlijk niks.”
Ik lachte schaapachtig. “Nee, inderdaad, nou je het zegt …”
De trainer liep een rondje door onze huiskamer. En zei met een lachje: “En nou begrijp ik ook waarom hij zo goed is in de kleine ruimte.”
Zo zie je maar, elk nadeel heb z’n voordeel.
Nooit meer iets missen?
Schrijf je in voor de nieuwsbrief en je krijgt wekelijks een verzameling van de beste stukken, updates over de podcast en de beste aanbiedingen van Saar in je mailbox!