Juliette zorgt voor haar oude moeder en zieke man, en nu vraagt ze zich af: hoe gaat dat straks met mij, als ik oud en gebrekkig word? Want nee, ze heeft geen kinderen en ook geen potje met geld onder haar bed (maar wel een staatslot).
Toen ik begin twintig was, lang voordat het mode was om mensen onzinnige dilemma’s voor te leggen (‘Je moet kiezen: je kunt alleen nog mompelen óf je mag alleen nog maar typen met je neus), stelde een vriendin mij een intrigerende vraag. Ik heb ’m altijd onthouden en ik wist ook meteen het antwoord. De vraag luidde: als je zou mogen kiezen, in welke fase van je leven zou je dan veel geld willen hebben: als je jong bent of als je oud bent?
‘Jong!’ riepen de meeste mensen aan wie ik in de jaren daarna de vraag stelde. ‘Dan kan je lekker veel doen! De wereld rondreizen en zo. Als je oud en krakkemikkig bent, kun je niet meer gaan surfen in Australië of dolfijnen aaien in Israël of door Zuid-Amerika trekken in een hippe camper, dan kun je niet meer optimaal genietenvan dat geld.’
‘Onzin. Oud!’ riep ik, en dan keek iedereen me raar aan. Wat was daar nou aan, je voorstellen dat je op een berg geld zit terwijl je je nauwelijks meer kunt verroeren in je Tena Lady? Maar ik meende het echt, en ik meen het nog steeds: als je jong bent, kun je met weinig geld veel meer van je leven maken dan wanneer je oud bent. Je bent flexibeler, energieker, gezonder. Jong zijn met weinig geld is romantisch: je kruipt bij elkaar op een zolderkamertje, je gaat met drie kwartjes op zak backpacken in Peru, en alles is nog nieuw en leuk. Oud zijn met weinig geld is pas treurig. Je bent afhankelijk van anderen, die je toevallig wel in de buurt moet hebben. Ouderdom komt met gebreken, en dan is het fijn als je een fijn huis kunt betalen, je comfort kunt veroorloven en extra zorg kunt inkopen. Reken maar dat je kunt genieten van je geld als je oud bent. En vooral: dat het leven moeilijker wordt als je het niet hebt.
Ik ben nu 55 jaar, dus nog niet echt oud. Maar deze jong-oud-vraag spookt de laatste tijd door mijn hoofd. Dat komt doordat mijn leven op dit moment voor een deel wordt opgeëist door de zorg voor twee oudere mensen.
Mijn moeder van 88 woont nog op zichzelf, maar heeft diabetes en twee krakkemikkige kunstknieën, en deze hete zomer kreeg ze in rap tempo twee keer een hartaanval en één keer nierfalen. Taai als ze is, overleefde ze alles. Ze is wat chaotisch, maar niet dement. Na elk ziekenhuisverblijf werd ze wel telkens wat minder: kortademig, warrig en steeds minder in staat zich buiten het tuinhek te bewegen. Al jaren ben ik haar internet, haar formuliereninvuller, haar weekend-kok, haar boodschappenhaler, haar instanties-beller. En nu ook diëtiste, alarmnummer, chauffeur en eerste hulp bij ongelukken.
Mijn man van 69 kreeg vier jaar geleden darmkanker, werd fysiek gekielhaald door vier buikoperaties, bestraling en een chemokuur, werd genezen verklaard maar leek wel twintig jaar ouder geworden en dat te blijven, en bleek Parkinson te hebben. Ik ben zijn psychiater, kostwinner, geheugen, geliefde, fietssupporter, googelaar en eerste hulp bij ongelukjes.
Mantelzorg heet het met een mooi woord en ik doe het met liefde, want het gaat om de twee mensen van wie ik het allermeest houd. Maar dat die wanneer-wil-je-rijk-zijn-vraag zo vaak in mijn hoofd schiet, komt vooral door de vraag die daaraan tegenwoordig altijd voorafgaat: hoe gaat het als ik oud ben en ziek word? Wie zorgt er dan voor mij?
Ik heb geen kinderen, dus die kunnen dat niet doen. (Trouwens: ook als je wel kinderen hebt, is het niet automatisch gezegd dat ze maar voor je zorgen. Ze wonen in het buitenland, of het zijn niet de lieve kinderen geworden die je voor ogen had, maar een beetje rotkinderen. En al heb je schatten gebaard: je wilt ze niet altijd zomaar alle mantelzorg op de schouders leggen.) Tegen die tijd heb ik bovendien een man die meer zorg nodig zal hebben dan hij kan geven, of hij is er helemaal niet meer.
Het liefst doe ik een beroep op de verzorgingsstaat. Maar ik heb er al van mogen proeven toen ik thuiszorg voor mijn moeder trachtte te regelen: die verzorgingsstaat is behoorlijk uitgekleed. Afgelopen zomer was er een wachtlijst, ook voor acute gevallen, want de helft van de krachten genoot een welverdiende vakantie. Je schrikt je bovendien dood van de treurige salarissen die die mensen krijgen voor al dat fantastische werk, en van de krankzinnige tijdschema’s waaraan ze zich moeten houden zodat elke gezelligheid, waar een mens toch ook enorm van kan opknappen, eruit geperst wordt. Het is eigenlijk een godswonder dat er nog helden zijn die dit werk willen doen.
Een beetje lollig bejaardentehuis zou me best wat lijken, maar die bestaan nu al niet meer. Het tehuis in het dagboek van Hendrik Groen is fictie: een leuk clubje tamelijk goed functionerende bejaarden die met z’n allen in een tehuis zitten alleen maar omdat ze oud zijn – HAHAHAHAHA. Je komt tegenwoordig alleen in een tehuis als je kwijlend, vallend, halfverlamd en knetterdement bent, en ik geloof niet dat ik het er dan nog leuk zou vinden en stiekem ondeugende, wijnovergoten uitstapjes met mijn sexy tehuisgenoten zou plannen.
Dat uitkleden van de verzorgingsstaat wordt natuurlijk alleen maar erger. Voor je het weet, zijn we twee eeuwen teruggezet. Als je in de negentiende eeuw geluk had en een beetje vroom was opgevoed en geen ‘onzedelijk gedrag’ had vertoond, mocht je in een diaconessenhuis van de kerk wanneer je oud en gebrekkig was. Anders werd het het armenhuis. Huiver even mee over een tekst die ik vond over een bejaardentehuis voor arme mensen in 1875. Daar werden volgens het reglement verpleegd ‘ouden van dagen, ongeneeslijke zieken, idioten en voorts zoodanigen wier opneming in een gesticht overeenkomstig de armenwet onvermijdelijk is’. Mannen en vrouwen werden gescheiden, ook als ze getrouwd waren. Bij opname in een oudevrouwenhuis werd van de vrouwen geëist dat ze geld en goederen aan de regenten overdroegen. Vrouwen die nog konden werken, waren verplicht om dat te doen. ‘In het Armenhuis moesten de ouden van dagen hard werken voor hun brood: weven, spinnen, hekelen, breien, naaien en touwpluizen. De bewoners maakten zeildoek en koffiezakken voor de Nederlandsche Handelmaatschappij en hemden en broeken voor het leger en de marine. Pas in 1957 werd de werkplicht in het huis afgeschaft.’
Werkplicht! Pas in 1957 afgeschaft! In een bejaardentehuis in Amsterdam! En die is zó weer aangeschaft, hoor, als het zo doorgaat met de markteconomie en de bezuinigingen. Tegen de tijd dat ik in zo’n huis zou mogen, heeft een of ander kabinet vast bedacht dat ik in ruil voor mijn avondeten onderbroeken voor alle leden van de Eerste én Tweede Kamer moet stikken. Zit ik met m’n slechte ogen, als ik niks meer te kiezen heb en alleen nog maar kan mompelen én typen met mijn neus, van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat Assepoesterwerk te verrichten bij een zwakke spaarlamp en stiekem te sparen voor de pil van Drion.
Ik durf er bijna niet aan te denken, maar het is, in deze tijden van uitgeklede zorg, markteconomie en 3,3 minuten om een steunkous aan te trekken, bijna onvermijdelijk dat een verzorgde oude dag voor mijn toekomstige ik, kinderloze weduwe, een kwestie van veel geld wordt. Nou heb ik dus bijzonder slecht gezorgd voor mijn pensioen, iets waar je, als je zzp’er bent, pas na je vijftigste zachtjes over gaat nadenken om vervolgens weer je kop in het zand te steken omdat je ziet dat het toch geen zin meer heeft iets op te bouwen en bovendien de pensioenleeftijd tegen de tijd dat ik die bereikt heb waarschijnlijk toch weer met tien jaar zal zijn opgehoogd.
Braaf heb ik het eerste deel van mijn duivelspact (arm als ik jong ben, rijk als ik oud ben) vervuld: al die jaren dat ik mezelf ‘jong’ kon noemen, heb ik geen cent te makken gehad of in elk geval geen overvloed gekend. Dat was trouwens veel minder romantisch dan de literatuur of Youp van ’t Hek of de duivel je willen doen geloven, zo’n zolderkamer met een lekkend dak, deurwaarders op de stoep, dubbeltjes omdraaien in de supermarkt, ruzies met manlief over gebrek aan geld en toch maar niet backpackend op wereldreis want dat kost toch een godsvermogen. Volgens de regels van het spel zou er binnenkort dus een schip met geld mijn richting uit moeten komen varen, voor het tweede deel van de deal – op het moment dat ik mezelf ‘oud’ wens te noemen, althans.
Geld om te stoppen met werken als ik daar zin in heb. Geld voor lekker eten, een zalig bed, de mooiste en comfortabelste bank. Geld om onafhankelijk te blijven van allerlei instanties die beknibbelen op alles wat het leven fijner en makkelijker maakt. Geld voor een Villa Kakelbont met een tuin, waar ik met mijn beste vrienden ga wonen; we hebben ieder onze eigen kamers en zijn lekker gezellig samen als we dat willen, en we huren een tuinman, een kok en een schoonmaker in, en een leuke verpleger en een chauffeur.
Maar ik geloof niet in de duivel, en ook niet in rechtvaardigheid van hogerhand, dus dat schip met geld, daar reken ik maar niet op. Een rijke man lijkt me ook geen optie; ik heb al een leuke man, en als hij er niet meer is, zijn rijke mannen zelden leuke mannen. Wat geld betreft, blijft hard werken en sparen over – en de loterij, want veel zoden zet de spaarrente niet aan de dijk en blijven dromen is niet verboden.
Eigenlijk is er, naast af en toe een staatslot kopen en schietgebedjes doen, maar één echt bruikbare methode om mij te verzekeren van hulp als ik een oud vrouwtje word: zorgen dat ik mij omring met leuke mensen die jonger zijn dan ik. En wel nu meteen, dan werpt het later vruchten af. Ik zie het aan mijn moeder: bijna alle vrienden van vroeger zijn al dood, maar ze heeft aardige jonge buren en jongere vriendinnen. Niet te vergeten is zij zelf ook een leuk mens gebleven, zodat al die mensen het geen straf vinden eens op bezoek te komen of haar ergens naartoe te rijden. (Ik mag in mijn handen knijpen – een paar van mijn vriendinnen hebben bitches van moeders bij wie ze weinig goed kunnen doen, terwijl ze dwars door de scherpe opmerkingen heen nog lief voor hen blijven zorgen ook.)
Dus ik moet zelf een leuk mens worden, of blijven. Ik kan kinderen en kleinkinderen adopteren door een niet-moederige oudere vrouw in hun leven te zijn. Ik zal vanaf nu ophouden met nuffig te foeteren op de malle manieren van de millennials om mij heen: het zijn potdorie over het algemeen slimme, aardige jongens en meiden die openstaan voor de wereld, met wie je kan lachen, aan wie je iets kunt leren, en van wie ik zelf nog heel veel kan leren. Dit is trouwens ook een tip voor de mensen met rotkinderen. Er zijn genoeg leuke jonge mensen op de wereld om je leven niet te laten verpesten door een kreng of een lamlul, ook al heb je die zelf opgevoed. Zoek zelf iets leukers uit en steek er aandacht en energie in.
En als ik nou toch bezig ben: laten we met z’n allen eens niet meer zo neerkijken op het vmbo. We mogen blij zijn met elke jongere die de moed en het doorzettingsvermogen heeft om een mooie mbo-opleiding te doen, zodat er in elk geval mensen zijn die een gootsteen kunnen repareren, zorgen dat ons haar goed zit en ons komt voeren als we te bibberig zijn om dat zelf te doen. En denk erom: hou op met mekkeren over belasting betalen en hoge ziektekostenverzekeringen: we gaan ze hard nodig hebben, willen we nog dat er straks iemand is die ons op onze ouwe dag een schone luier om komt doen en daar netjes voor wordt betaald.
Ik weet wat me te doen staat. Al ga ik nu ook even een lot kopen. Want je weet maar nooit.
ILLUSTRATIE: STUDIO VONQ
Lees ook: ‘Ik ben niet langer zijn minnares, maar zijn mantelzorger’
NIEUW: SAAR CURSUSSEN Hey! Wist je dat we nu ook cursussen hebben? Niet van die niemendalletjes gemaakt door jonge meiden, maar stevige en slimme online trainingen gemaakt door en voor 50+ vrouwen. Kijk hier voor ons nieuwe cursusaanbod.
NU MET 15% INTRODUCTIEKORTING (gebruik bij het afrekenen de code: introductiekorting)