‘We hadden net een paar dagen Venetië geboekt. De Biënnale, dat deden we al toen we net bij elkaar en zielsverliefd waren. Heerlijk, kunst kijken, dwalen door de straten, verdwalen ook – dat konden we goed, samen verdwalen. Barretje in, barretje uit, arm in arm, lachen en zoenen op iedere hoek. Ik had er zo’n zin in, me weer jongen verliefd voelen. De kinderen konden prima alleen thuis zijn, dat vonden ze alleen maar fijn. Chillen met vrienden, prima wat mij betreft.
Ik had een sexy nieuwe jurk gekocht, die ik als verrassing zou aantrekken die eerste avond in Venetië. Maar net toen ik de jurk in de koffer wilde doen, stond Ger ineens met een bloedserieus gezicht voor me. Ik dacht dat het iets met zijn werk was, ze zaten in een reorganisatie – maar hij zei: ‘Ik wil niet naar Venetië. Ik wil eigenlijk al tien jaar niet meer met je naar Venetië. Ik hou nog wel van je, heus wel, maar verliefd ben ik al jaren niet meer. En nu de kinderen groot zijn, denk ik: laten we in godsnaam stoppen met deze poppenkast.’
Poppenkast? Was dit een prank? ‘Hou op, Ger,’ lachte ik nog. Maar Ger zei niets meer, liep de kamer uit en deed de deur zachtjes achter zich dicht. Daar zat ik dan, op ons kingsize bed, met de jurk in mijn vuisten geklemd. Ik kon alleen nog maar staren, alsof ik onder hypnose was gebracht.
Toen ik weer een beetje kon ademen, liep ik naar beneden. De kinderen zaten op de bank met hun iPads, de kaarsen waren aan, het rook naar het stoofvlees dat op het fornuis stond te pruttelen. ‘Waar is papa?’ vroeg ik. ‘Geen idee, hij liep de deur uit met een koffer. Misschien doet hij die vast in de auto voor jullie tripje morgen?’ Ik keek uit het raam. Er stond geen auto. Pas toen besefte ik: hij is écht weg. ‘Waar ben je?’ appte ik nog, maar de vinkjes bleven grijs.
Laat maar, die komt vast wel weer terug, het zal wel een midlifecrisis zijn, dacht ik toen ik een week later nog steeds niets van hem had gehoord. Hij heeft even rust nodig of zo. Want tien jaar tegen je zin in bij iemand blijven, zoals hij beweerde, tien jaar doen alsof je geïnteresseerd bent in de ander, dat je leuke seks hebt – dat kon toch niet waar zijn? Hoewel die seks met de jaren wel heel mager was geworden. Als hij één keer per seizoen zin had, was het veel.
Nog een week later, ik werd zo langzamerhand toch een beetje ongerust, zag ik zijn auto ineens een paar straten verderop geparkeerd staan. Bij Lies, een moeder van de basisschool. Lies, met wie hij tien jaar geleden voor het eerst samen de school versierd had voor kerst. Met wie hij daarna samen jarenlang klassenouder was. Met wie hij altijd nét iets te lang bleef plakken, waarna hij niet zelden aangeschoten weer thuiskwam en direct naar bed wilde. Het zou toch niet… Al tien jaar lang? Wie was die Ger eigenlijk, op wie ik nog steeds wél verliefd was?
Via de kinderen kwam ik erachter dat Lies inderdaad al tien jaar in the picture was, en dat ons huwelijk inderdaad een poppenkast was geweest. Met Ger als een overspelige Jan Klaassen – en ik als een naïeve Katrijn.’