Nog één glaasje: Karlijn (57) kan door medicijnen omgaan met haar alcoholverslaving

-

Karolijn (57) worstelt met een alcoholverslaving. Soms drinkt ze met behulp van medicijnen wekenlang niet, uiteindelijk komt altijd het moment dat ze zwicht en naar de slijter wandelt.  

Mijn familie drinkt niet. Mijn familie fietst, zeilt, surft en rent halve marathons. Behalve die ene grootvader die zich wankelend richting graf zoop. Fles jenever in de ene hand, de andere hand had hij nodig om zich vast te houden aan muren, stoelen en trapleuningen. Op het einde van zijn leven had hij slechts één tand en zeven witte overhemden met gele boorden – alcoholisten poetsen hun tanden slecht en verschonen zich zelden. 

Omdat elke familie een buitenbeentje nodig heeft en ik de kwaadste niet ben, heb ik die rol op me genomen. Ik slaap liever uit dan dat ik me op een crosstrainer hijs. Op een verjaardag pik je me er zo uit: tussen al die afgetrainde lijven bevindt zich één dikkerdje en dat ben ik. Glas wijn in de hand, een nogal luide lach en altijd iets te vertellen. Mijn broers vinden dat gezellig, mijn zussen leggen hun hand op hun glaasje (nee dank je, ik heb nog) en kunnen hun walging met moeite maskeren. Je ziet ze denken: waarom laat deze zus zich toch zo gaan? Zal ze van de bakker zijn? Van de huisarts? Een vondeling?

So far so good. Tot een jaar of vier geleden genoot ik van mijn leven. Een leuke man, twee heerlijke volwassen dochters, een enthousiaste teckel, geweldige vrienden en fijn werk. Elke avond schonk ik mezelf een, twee, soms drie wijnglazen in – fuck you health goeroes – om daarna gelukkig en voldaan onder mijn dekbed te schuiven.

En toen gebeurde die ramp. Een week nadat we vrolijk zijn verjaardag hadden gevierd, ging mijn man ervandoor. Als een dief in de nacht, zonder een woord uitleg, alleen een appje, van het ene moment op het andere. Ik trok een paar weken bij een vriendin in omdat ik het geen seconde langer uithield in het huis waarin ik zo gelukkig was geweest.

De vriendin was allerliefst. Ze veegde mijn tranen weg, voerde me voedzame maaltijden en haalde een fles wijn uit de koelkast. Daaruit schonk ze om vijf uur ’s middags het eerste gulle glas. Al snel had ik een prettig ritme. Ik scoorde elke twee dagen bij de Gall en Gall een paar liter wijn en wrong die tot de laatste druppel leeg. Kon mij het schelen, mijn leven was een puinhoop en ik ging liever vandaag dan morgen dood. Als ik om vier uur ’s nachts jankend op de bank viel, te bezopen om boven in het logeerbed te kruipen, viel ik als een blok in slaap. Mijn eerste gedachte als ik wakker werd: waar is mijn man en waar is de wijn. 

Ondertussen keken mijn vrienden verontrust naar mijn handen die van nature al bibberen maar nu in de zesde versnelling. De meesten zwegen, anderen vroegen bezorgd of ik wel een beetje oplette met de drank. Dan haalde ik mijn schouders op en zei dat ik straks, als ik weer thuis zou wonen, heus wel weer braaf zou worden. Echt, ik beloof het, maak je geen zorgen. 

Na een paar weken trok ik weer in mijn huis, waar mijn man zijn spullen inmiddels had weggehaald. Ik keek de kamer rond, zag de halflege boekenkast, lijnde de hond aan en wandelde linea recta naar de Gall en Gall waar ik vele literflessen insloeg. Dat stond best treurig: van die grote flessen in een verder lege koelkast. 

En toen begon mijn leven alleen. Een leven dat onmiddellijk uit de hand liep. ’s Avonds viel het best mee, dan kookte er altijd wel een bezorgde vriendin voor me die zich geroepen voelde mij van vitaminen te voorzien. Maar die was nog niet verdwenen of ik klokte binnen vijf minuten een glas wijn naar binnen. En nog een. En nog een. Daar zat ik dan op de bank naar een romantische Netflix-serie te kijken, jankend en drinkend tot ik erbij neerviel. Eén probleem: voor ik in mijn bed stortte, moest ik eerst mijn hond uitlaten. Zoveel verantwoordelijkheidsgevoel had ik nog net. Zo zwalkte ik elke nacht om een uur of drie, vier, vijf door de buurt. Hond aan de lijn, af en toe rustend op een bankje, tollend hoofd tussen de knieën, en dan proberen heel zachtjes te huilen want in mijn buurt gaat iedereen om tien uur naar bed, glas warme melk op het nachtkastje, met grondig gereinigd gezicht en tanden.

Zelf poetste ik mijn tanden alleen nog ’s ochtends, ’s avonds had ik daar de kracht niet voor. Laat staan om mijn gezicht te wassen. Soms liep ik drie dagen in dezelfde kleren. Op een nacht was ik te dronken om mijn schoenen aan te trekken en wankelde ik op sokken door de buurt. Op het inmiddels vertrouwde bankje, de hond aan mijn voeten, besefte ik opeens: ik ben mijn grootvader geworden. Het is dat ik mijn tanden nog heb en geen gele boorden op mijn witte shirts, maar dat is het enige verschil. 

De volgende dag werd ik volstrekt kalm wakker. Mijn hoofd bonsde, mijn handen trilden, maar ik wist: vandaag drink ik niet. En morgen ook niet. En ook niet de dag daarna en daarna. Het verdriet is er en zal nog wel een tijdje blijven, maar de drank laat ik staan. Geen man is het waard om me voor te verzuipen.   

Ha, dat had ik gedacht. Inmiddels had de duivel bezit van me genomen. De duivel die op mijn linkerschouder zit en geniepig lispelt: neem er eentje, kom op, morgen kun je altijd nog stoppen met drinken, doe niet zo moeilijk mens, draai de kurkentrekker in die fles. Het engeltje dat zich op mijn rechterschouder vastklemde deed haar best, ze probeerde mij met lieve, sussende woordjes over te halen niet naar haar concurrent te luisteren, maar ze was eenvoudigweg niet tegen de duivel opgewassen. Hij was vele malen sterker dan mijn schattige engeltje – zij was geen partij voor hem. De duivel sloeg zich van pret op de knieën als ik aarzelend richting koelkast liep, de engel weende bittere tranen.

“Ga naar een afkickkliniek,” zei vriendin A. “En daarna voor de rest van je leven naar de AA, dat doe ik ook.” Klopt, A. drinkt al vijftien jaar niet meer en is zo gezond als een vis. Jaloersmakend, mijn lieve A, maar ik huiver bij de gedachte aan Zuid-Afrika waar ik me onder de Frits Westers en Gordons moet begeven die jankend hun levensverhaal aan me voorschotelen. Ik moet er niet aan denken en vrees dat ik ze binnen een uur met hun koppen tegen elkaar zou slaan.

“Ik schrijf je een fijn medicijn voor”, zei de huisarts. “Antabus heet het en het zorgt ervoor dat je simpelweg niet meer kunt drinken. Neem één slok wijn en je krijgt een gruwelijke hoofdpijn, wordt straalmisselijk, moet braken en transpireren. En met een beetje pech word je met een gillende ambulance naar de eerstehulppost vervoerd. Je moet twee keer per week twee tabletten oplossen in water. Laat iemand in je omgeving streng controleren of je het daadwerkelijk inneemt, anders ga je al snel sjoemelen.”

Nou, die medicijnen leken me wel wat. De huisarts gaf me een recept, de apotheker overhandigde me de bruistabletten en mijn nieuwe leven kon beginnen.  Op internet las ik gruwelijke verhalen van mensen die én Antabus namen én een glas wijn probeerden. Ze verhalen over rood aangelopen hoofden, bonzende koppijn en ernstige hartkloppingen. Sommigen worden inderdaad door ambulances naar de eerstehulppost gebracht, anderen vielen zwetend op de bank en dachten dat hun laatste uur geslagen was. Wat ook zomaar had gekund – het wordt niet voor niets streng afgeraden alcohol te drinken als je Antabus gebruikt. 

Het ontwenningsmedicijn bleek mijn redder te zijn. Het is fijn een stok achter de deur te hebben die je ervan weerhoudt over de scheef te gaan. Mijn angst voor een ziekenhuisopname is groter dan mijn lust naar drank. Er is een nadeel: als het duiveltje op mijn linkerschouder ontwaakt, en dat doet hij vaker dan ik wens, begint hij onmiddellijk weer met sissen: “Over twee dagen is het donderdag, weet je wat een goed idee is? Je slaat een dosis over, kun je dit weekend lekker drinken. Begin je maandag opnieuw met je medicijnen. Deal?” 

Meestal ben ik krachtiger dan die stomme duivel. Dan neem ik donderdag braaf mijn dosis en knipoog ik naar het engeltje op mijn rechterschouder. Ze lacht stralend naar me en knipoogt terug.

Soms wint de duivel. Dan sla ik mijn dosis over en koop ik op vrijdag een fles wijn om het weekend te vieren. En de volgende dag nog een fles wijn. En de volgende dag ook. Om vijf dagen later bittere spijt te hebben. Dan zijn mijn ogen weer rood en bibberen mijn handen erger dan ooit en baal ik als een stier omdat ik weer geen weerstand heb kunnen bieden aan die stomme drang naar alcohol. Dan grijp ik naar de medicijnen en begin ik weer braaf te slikken: twee keer per week twee bruistabletten oplossen in water. Na twee, drie dagen voel ik me alweer beter. Na twee weken voel ik me onoverwinnelijk. Na een week of acht ontwaakt die drankzuchtige duivel in mij.

En zo bevind ik me in een vicieuze cirkel van wel en niet drinken. Zo erg als het vlak na mijn scheiding was, is het nooit meer geworden. Ongezond is het nog steeds, omdat ik me af en toe te buiten ga aan veel te grote hoeveelheden. Maar de angst om te sterven zoals mijn grootvader, die heb ik niet meer. Goddank.  

Redactie
Redactie
De redactie van Saar bestaat uit een heel professioneel en toch gezellige groep van vrouwen rond de 50 & 60, plus een paar superleuke meiden van rond de 30 die wel alles weten van de nieuwste trends, techniek & social (en trouwens zo langzamerhand ook (bijna) alles van 50+ zijn).

RECENTE ARTIKELEN