Jet (51) doet dit jaar niet mee met het familiekerstdiner. En dat is maar goed ook, want dat verkleint de kans dat ze zwager Karel met zijn hoofd in de soep duwt.
“Dit jaar duik ik onder op 25 december. En dat is de schuld van mijn moeder. Nou ja, eigenlijk die van Debbie en Karel, maar daarover later meer. Mijn moeder dus. Kerst is haar hobby. Geen kerst zonder een knotsgrote boom, gigantische kerststal (je kunt zo een peuter kwijt in de kribbe) en een met wit damast beklede tafel waaraan dertig mensen passen.
Elk jaar komen aan die tafel kinderen en kleinkinderen tezamen om de geboorte van het kindje Jezus te vieren. Daar zou helemaal niks mis mee zijn als schoonzus Debbie en zwager Karel ook niet van de partij zouden zijn. Twee gruwelijke mensen. Dat klinkt onaardig, en dat is het ook, maar ik kan er niks aan doen. Ze zijn echt heel erg. Karel kan bijvoorbeeld alleen over auto’s praten. Raceauto’s, welteverstaan. Hij beschikt niet over één voelspriet en emmert doodleuk twee uur over de Mercedes-AMG GT S. Geen idee wat dat is, maar dat kan hem niet schelen. Van voorgerecht tot dessert, hij zal me tot in detail de voor- en nadelen vertellen. Daarbij spuugt hij af en toe enthousiast in mijn eten. Praten met consumptie, noemden ze dat vroeger.
En dan Debbie. Zij heeft het moederschap verheven tot het hoogste wat een mens kan bereiken. Dat is het misschien ook, maar je hoeft toch niet non-stop over je dochters te praten? Twee verwende pubermeiden die constant op hun mobieltje turen. En als ze dat twee seconden niet doen, kijken ze in de spiegel en gooien hun blonde haren naar achteren. Debbie is daar blind voor. Zij ziet haar kinderen als een geschenk dat ze hoogstpersoonlijk aan de wereld heeft gegeven. En dat zullen we weten ook, want ze kakelt maar door over hun prestaties op het gymnasium (tuurlijk), het hockeyveld (uiteraard) en de debatingclub (wat? Kunnen ze praten?).
Nu wil het lot dat zowel Karel als Debbie om een of andere duistere reden dol op mij zijn. Waarschijnlijk omdat ik nooit iets terugzeg, waardoor zij oeverloos kunnen kakelen. Hoe ik het ook probeer te vermijden, ze manoeuvreren altijd zo dat ze pal naast of tegenover me komen te zitten. Terwijl ze me de oren van het hoofd kletsen – ze praten ook nog dwars door elkaar heen, want niet geïnteresseerd in de ander – kijk ik jaloers naar de rest van de familie die dolle pret heeft, nog een glaasje inschenkt en praat over triviale zaken als Ajax, de volmaakte vrouw van Arie Boomsma en de bloesjes van Matthijs van Nieuwkerk.
Waarom zit ik daar niet bij? Waarom word ik gegijzeld door twee gekken? Bloedjaloers ben ik, terwijl ik wanhopig signalen probeer af te geven die niet worden opgevangen: red mij uit de handen van deze twee waanzinnigen. Maar niks hoor, mijn familieleden kijken wel uit. Dat zou betekenen dat zij het risico lopen naast hen te moeten zitten en zo gek zijn ze niet.
Heel lang geleden had ik een schoonzusje dat nogal bot uit de hoek kon komen. Een leukerd met de stem van een misthoorn, ik droom nog weleens van d’r. Als Karel naast haar ging zitten, zei ze luid: “Karel, ga alsjeblieft ergens anders zitten. Nog één verhaal over de Mexicaanse Grand Prix en ik doorboor je met het vleesmes.” Die schoonzus is helaas afgevoerd, die viert voortaan kerst zonder Karel. De bofkont.
Alsof Karen en Debbie al niet erg genoeg zijn, moet ik ook nog altijd de afwas doen. Dat is mijn straf omdat ik niet kan koken. Nou ja, wel een beetje natuurlijk, maar je moet geen culinaire hoogstandjes van me verwachten. Laat dat maar aan rest van de familie over, die elk jaar de verrukkelijkste gerechten op het witte damast plempt. Mijn moeder heeft helaas geen afwasmachine in haar jarenvijftigkeuken.
Om toch iets bij te dragen, werp ik me daarom op het wassen van dertig soepborden, dertig amuse-schaaltjes, dertig grote borden, dertig dessertschaaltjes en dan hebben we het nog niet over de pannen, potten, schalen en fucking koffiekopjes. En wie helpt me altijd trouw met afwassen? Juist, Debbie die nooit van mijn zijde wijkt. Zij droogt af en rebbelt vrolijk door over haar hartenlapjes.
Ik zweer je, er komt een kerst dat ik haar wurg met de theedoek. Verdrink in mijn sopje. Neersla met de gietijzeren braadpan. Dat zal d’r leren.
Met mijn verstand weet ik dat ik 25 december gewoon over me heen moet laten komen. Ik moet het zien als een van de minder prettige kanten van het leven. Zoiets als een scheiding of een bevalling die eindigt in 37 hechtingen. Shit happens, zoiets.
Maar vanbinnen wringt het. Als in oktober de eerste telefoontjes komen, word ik al misselijk. “Ha Jet, wil je weten wat we dit jaar eten met kerst?” Dan wil ik gillen: “Nou, dat interesseert me toevallig helemaal niets omdat ik geen hap door mijn keel krijg als ik gevangen zit tussen Max Verstappen en de Heilige Moeder Maria.” Soms zeg ik dat ook en dan wordt er begrijpend gereageerd. Dan beloven ze dat ze me dit jaar zullen beschermen tegen Debbie en Karel en mij in hun midden zullen opnemen. We weten allemaal dat het in de praktijk op een fiasco uit zal draaien, maar ik laat me er elke keer toch weer door sussen. Maar niet dit jaar.
Dit jaar blijf ik thuis. Ik heb het al voorgekookt. Op eerste kerstdag zal ik geveld worden door een virus dat mij dwingt 24/7 boven de pot te hangen. Ik bel de familie af dat ik echt niet kan komen, doe de gordijnen dicht, Netflix aan en een pizza in de oven. En dan ga ik op de bank liggen en een potje huilen van opluchting.”
Lees ook: O god, over exact een maand is het Kerst