We maken ons niet druk en eten vrolijk door. Want we volgen het kop in het zand-dieet en daar word een mens heel gelukkig van.
Vroeger gilde ik moord en brand als ik een kilo of meer was aangekomen. Dan kreeg ik visioenen van mijn oma, doodsbang dat ik haar genen had geërfd en ik ook zo’n omvangrijk middel zou krijgen waaraan dunne armen en benen vastzaten. Met dat visioen voor ogen stortte ik me vol overgave op krankzinnige diëten waar ze in de hongerwinter nog een puntje aan konden zuigen. De wijzers op de weegschaal zakten dan in rap tempo waarna ik weer ijs mocht, en chips en chocola.
Tegenwoordig stel ik me minder aan. Ik heb nooit veel taille gehad, maar niemand die dat na je vijftigste nog van je verwacht. En de tijd dat iemand tot mijn afgrijzen weleens vroeg of ik zwanger was, ligt ver achter me. Mijn buik verberg ik onder truien en shirts en ik kan tevreden concluderen dat ik niet op mijn oma lijk.
Ik sta trouwens nooit meer op een weegschaal. Tien jaar geleden vlogen de kilo’s eraf vanwege de mentale malaise waarin ik toen zat. Ongelukkig, maar slank. Naarmate ik uit het dal krabbelde, verzamelde ik naast onsjes geluk ook onsjes vet die zich rond mijn buik opstapelden. Omdat ik niet weer ongelukkig wilde zijn, besloot ik de weegschaal te verbannen naar de hoek van de kamer. Ik kijk er wel eens naar, maar in geen honderd jaar ga ik erop staan.
Als een dokter mij op de weegschaal wil hebben, noem ik zonder met mijn ogen te knipperen een getal dat een kilo boven het streefgewicht van tien jaar geleden ligt. ‘Echt waar,’ voeg ik daaraan toe, ‘gisteren nog gewogen.’ Elk arts gelooft me of doet alsof en dat is erg geruststellend. In een staat van zalige onwetendheid eet ik chocola, ijs, en chips en drink ik elke dag wijn. Ik kan de methode van harte aanbevelen: gewoon je kop in het zand steken.