Ediths Engelse vriend A., die op het Franse platteland woont, komt met haar mee naar Amsterdam. Daar blijkt de kloof tussen dorpsman en stadsdame levensgroot. Wat moet ik met zo’n vent? vraagt ze zich af.
A. is Crocodile Dundee, maar dan in een oudere versie. Zijn plattelandsritme verhoudt zich op geen enkele wijze tot het tempo van de stad. Toeristen op de fiets zijn gevaarlijk, maar A. is levensgevaarlijk: hij fietst zo tergend langzaam, dat ik stilsta. Hij trouwens ook. Dan kijk ik achter me en staat hij midden op de fietsstrook met een andere toerist een praatje te maken. Of hij is gewoon helemaal uit beeld verdwenen.
Hij verdwaalt om de haverklap. Ik stuur hem naar de bakker op de hoek voor een brood en twee uur later is hij nog niet terug. De eerste dag maak ik me daar nog ongerust over. Er kan een tram over hem heengereden zijn! Of een bakfiets! Bellen om te vragen waar hij uithangt, kan ik niet. Hij heeft namelijk geen telefoon. Nou ja, hij heeft er wel één, maar die is prehistorisch en er zit geen simkaart in en als er wel een simkaart in zit, weet hij niet wat zijn nummer is omdat hij dat heeft weggegooid. Dus moet ik me ouderwets zorgen maken.
Als hij dan eindelijk toch thuiskomt, is hij opgetogen. Hij heeft Japanse toeristen gesproken, was bij de fietsenmaker op bezoek en bleef hangen in een Surinaamse kapperszaak waar ze hem hadden uitgenodigd voor de koffie. En vooral ook heeft hij aan iedereen de weg teruggevraagd naar het huis waar zijn Amsterdamse vriendin woont, zoals hij dat ook aan elke voorbijganger vertelt. Leuk hoor, dat contact maken met jan en alleman, maar je schiet zo geen meter op in de stad. En ja, ik zit altijd nogal in mijn eigen bubbel en heb helemaal geen zin om met iedereen kennis te maken. A. vindt dat een typisch stadse mentaliteit. ‘Egocentrisch’, vindt hij. ‘Kijk maar eens naar al die mensen die alleen maar op hun telefoontje zitten te staren, dat is alles wat ze zien,’ zegt hij met nauwelijks verholen minachting in zijn stem.
In mijn huis blijven is rustiger. Daar doet hij alsof hij thuis is en werkt hij alle achterstallig onderhoud weg. Hij schildert de keuken en hangt plankjes op. Óveral plankjes. Uit verveling, vermoed ik. Bij gebrek aan een tuin en balkon hangt de man ook vaak uit mijn raam. Het liefst met een sigaar en een glas stevig bier. Hij begroet passanten en houdt het fietsenrek onder mijn raam in de gaten. Als hij een dief meent te zien (meerdere volgens hem) die alle fietssloten aan het checken is, begint hij luid te gebaren en te schreeuwen. Mijn overburen kijken verschrikt naar wat daar in het venster zit. Ook mijn onderbuurman jaagt hij op de kast. Als hij op zijn zware bergschoenen door mijn appartement klost, beukt de buurman venijnig met een bezem tegen het plafond. Ik moet A. uitleggen waarom hij dat doet.
Nee, mijn Crocodile Dundee heeft niet veel op met de stad, noch met stadse geneugten, zoals even een museumpje pakken (‘Eh… wie was Picasso ook al weer?’), uit eten gaan (‘Al dat moeilijke eten’) en cafés (‘Hoe kun je een gesprek voeren met al die herrie’), en laten we het vooral niet over shoppen hebben, want daaraan heeft hij een bloedhekel. Ik voel me een snob en ben dat waarschijnlijk ook.
Maar het ergste is de bioscoop. Al dertig jaar ging hij niet naar de film en was ik verstandig geweest, dan had ik het daarbij gelaten, maar wist ik veel… A. houdt niet van geweld in films, dus gaan wij naar La La Land, dat nog ergens in de herhaling is. We delen de zaal met twee grijze dames voor ons. Halverwege de film verlaten zij de zaal. Misschien heeft dat iets te maken met het klappen van A. na een liedje of als een scène hem bevalt. Hij zingt hardop mee met de muziek en levert commentaar, en probeert mijn hand te pakken. Ik sla venijnig van me af en vraag me knarsetandend af wat ik vredesnaam met deze man heb en hoe lang dat nog moet duren. De film zit ik in al zijn zoetsappigheid tot het einde uit. ‘Alsof ik met een zombie in de bioscoop zit!’ zegt hij verwijtend.
Het leidt tot een fikse ruzie die we weer goedmaken in bed, want ja, daar is het nog het veiligst. De stad dringt zich er niet op (als we het raam dichthouden), en ineens smelten alle verschillen tussen nuffig stafmeisje en joviale plattelandsjongen weg als sneeuw voor de zon. Eerlijk is eerlijk: op dat vlak gaat er vooralsnog weinig verkeerd tussen ons.
Maar is dat genoeg?
Lees ook 9 redenen om in de spiegel te kijken