| Uit het magazine| 4 september 2025|

Mijn moeder was dement en ik kon het niet meer aan

Sommige mensen zorgen fluitend voor hun ouders, anderen rennen ervoor weg – Hanneke (60) werd gék van frustratie als haar moeder niet meehielp bij het wassen en aankleden. “Hysterisch kon ik worden. Regelmatig dacht ik: als iemand me nu ziet, word ik opgepakt.”

Alles delen en zorgen voor elkaar, was mijn moeders levensmotto. Niet dat ze het vaak liep te verkondigen of dat ze ons er telkens op wees, maar ze was zelf zo goed voor anderen dat we het automatisch meekregen. Als kind zagen we al hoe ze ouderen hielp, collecteerde voor goede doelen en op bezoek ging bij oude tantes en ooms. Ook bezocht ze regelmatig mijn opa en oma, de ouders van mijn vader. Zelf had ze al op heel jonge leeftijd haar eigen ouders verloren waardoor zij en haar broertje en zusjes voor elkaar moesten zorgen. Misschien komt het daar vandaan. In ieder geval was het voor ons, haar vier kinderen, heel vanzelfsprekend dat ook wij voor elkaar zouden zorgen en dus ook voor onze ouders.

Toen ze beiden nog geen zeventig waren, begonnen wij al taken van hen over te nemen. Mijn vrijgezelle zus uit Rotterdam hielp mijn vader met de boekhouding omdat al die digitale zaken hem boven de pet gingen, mijn broer, die bij hen in de buurt woonde, hielp in de tuin en deed af en toe boodschappen. Mijn andere zus woonde in Amerika met haar gezin, maar kwam zoveel als ze kon over. Ik ging elke vier weken een lang weekend naar ze toe, voor de gezelligheid, maar ook om te helpen. Niet dat ze erom vroegen, dat deed je gewoon. Toen vond ik zo’n weekend – vanuit Amsterdam naar Diepenheim –  al een hele opgave, maar ik durfde daar niet voor uit te komen omdat ik dat asociaal vond en mijn zus uit Rotterdam met zware fulltime baan íéder weekend kwam. Zij had alleen het weekend dat ik kwam ‘vrij’.  Ongelooflijk hoe zij zichzelf opofferde voor hen. Te veel naar mijn mening.

Meer zorg, meer stress
Mijn vader werd snel oud en overleed toen hij 74 was. Hoewel mijn moeder heel verdrietig was, pakte ze snel de draad weer op en ging van het ene vriendinnenclubje naar het andere. Iedereen was dol op haar. Ook al vroeg ze er nooit om, ze liet zich graag door ons helpen. “Want ja, wie moest nu de financiën doen, loodgieters bellen, dingen repareren?”  We zetten ons met z’n vieren steeds meer voor haar in. Ze was tenslotte ook de allerliefste. Af en toe nam ik vrij wanneer ze vriendinnen op bezoek kreeg. Dan kon ik voor de koffie en taart en zo zorgen. Kon ze meteen die leuke dochter aan haar vriendinnen laten zien. Mijn collega’s op mijn werk vroegen zich vaak vol bewondering af: ga je nu alweer naar je moeder? Ik vond dat ik het moest doen, want veel dingen kon ze echt niet meer in haar eentje, maar het vrat soms wel aan me. Dan vroeg ze mij of ik nóg een keer bij de dames langs kon gaan met koffie en dan dacht ik: jeeminee, ik kom helemaal uit Amsterdam, ga zelf koffie halen.

Op een gegeven moment, ik denk dat ze begin tachtig was, begon ik te merken dat ze dingen niet meer kon overzien. Zo nodigde ze ons allemaal uit om met Pasen te komen eten, maar ze kon niet meer bedenken wat ze daarvoor allemaal in huis moest halen. Dan zei ik: “Mam, als jij vast een lijstje maakt, dan kom ik een dag eerder en doe ik de boodschappen en koken we samen.” Eenmaal bij haar aangekomen, bleek dat er geen lijstje was en dat ze nergens over nagedacht had. Nu weet ik dat dit de eerste symptomen zijn van dementie maar toen zag ik het als nalatigheid. Ik ergerde me kapot. Was ik helemaal naar haar toegekomen en zij was te beroerd om even een lijstje te maken en over het eten na te denken! Als ik weer flipte, begon ze te lachen, iets wat ze altijd al had gedaan als ik opgewonden of gestresst was. Zelf was ze zo makkelijk en relaxed als wat. Die houding maakte me razend. Even later baalde ik weer dat ik mezelf zo liep op te fokken. Ik wist toch dat ze zo was en ze werd toch ook een dagje ouder? Hoe ouder ze werd, hoe vaker ik van die ergernissen had. 

Flink aanpoten
Langzaam maar zeker ging mijn moeder lichamelijk en geestelijk achteruit en had ze naast de thuiszorg ook steeds meer onze hulp nodig. Dat de rollen omgedraaid waren, vonden we allemaal heel vanzelfsprekend. In het begin vond ik het alleen wel  moeilijk dat ik niet meer met mijn verhalen bij haar terecht kon, maar het was niet anders. Zij nam onze hulp aan en wij gaven het. Als een van ons er het weekend was, kookten we voor de hele week en maakten we bakjes die ze alleen in de magnetron hoefde te zetten. Het was echt aanpoten die weekenden. Om de beurt ging iemand van ons met haar naar de dokter of regelde meer thuiszorg. Dat doe je toch voor je moeder? Ja, natuurlijk, maar ik had het al zo druk met werk en andere afspraken, moest ik wéér helemaal naar Diepenheim.
Omdat ze wel eens gevallen was en zelf niet meer overeind kon komen, kreeg ze van de thuiszorg een ketting met alarmknop. Zo kon ze hulp inschakelen als dat nodig was. Eigenwijs als ze was, droeg ze dat ding meestal niet. Toen ze weer eens na een val een hele dag op de koude vloer had gelegen, zei ik: “Verdomme, waarom draag je die ketting dan ook niet?” Woedend werd ik erom. “Kunnen wij weer komen opdagen!” schreeuwde ik dan. Hoewel mijn twee zussen en broer de zorg voor haar ook pittig vonden, konden zij wel het geduld opbrengen en lief blijven. Ik nam me iedere keer voor om niet kwaad te worden, maar telkens ging het mis. Waarom kon ik niet normaal doen? Ze was de liefste, en leukste op aarde. Ze zeurde nooit, was altijd dankbaar. Gelukkig leken mijn frustraties haar niet veel te doen. Ik was altijd al een opgewonden standje geweest in haar ogen. Ze hield wel van wat pit. Soms leek het wel alsof ze het erom deed.

Naar het verzorgingstehuis
Omdat ze niets liever wilde dan thuis blijven wonen trokken we alles uit de kast om dat mogelijk te maken. Maar, op een gegeven moment ging het echt niet meer. Mijn zus uit Rotterdam trok de verantwoordelijkheid niet meer en mijn moeder kon steeds minder. Lopen ging niet meer, ze bewoog zich van stang naar handvat naar stoel en kroop de trap op naar boven. Echt gekke dingen deed ze niet, maar ze viel steeds vaker, nam haar medicijnen niet of wilde niet onder de douche gezet worden. “Doe ik wel met een washandje.”

We hadden geen keuze en zochten het mooiste, duurste en beste verzorgingstehuis voor haar uit. Zo lief als ze was, klaagde ze niet en accepteerde het heel dapper, maar het verdriet was uit haar ogen af te lezen. Nog nooit heb ik zoveel pijn gevoeld als toen mijn zus en ik haar naar het tehuis brachten. Vreselijk!
Hoewel bij haar ook dementie was geconstateerd, was ze er nog niet zo erg aan toe als de andere bewoners. Die deden de gekste dingen, wilden weglopen, poepten in hun broek waar je bijstond of konden niet zelfstandig eten. Ik vond het er een hel. Nu ze op één – weliswaar grote – kamer woonde, konden wij minder gemakkelijk bij haar slapen. Toch deden we het. Elk weekend sliep mijn zus en ik eens in de vier weken bij haar op een luchtbed naast de bank. Ik kreeg er altijd een rotgevoel van, vooral omdat ik mijn moeder zo graag een leukere tijd had gegund. Met lood in de schoenen ging ik ernaartoe.

Twee maanden later brak corona uit, wat voor haar een groot geluk was, want wij vonden dat ze daar niet kon blijven. Stel je voor dat we haar niet meer zouden mogen opzoeken? We kwamen direct in actie. Mijn zus uit Amerika besloot naar Nederland te komen om mijn moeder in huis te nemen. Ze hebben in Nederland een tweede woning. Ik ben haar daar nog steeds dankbaar voor. Voor mijn gevoel heb ik veel gedaan maar zo’n groot offer zou ik nooit kunnen brengen. Het betekende wel dat er 24-uurs zorg geregeld moest worden omdat mijn zus natuurlijk niet de hele dag voor haar kon zorgen. Omdat ik me al zo schuldig voelde, zei ik dat ik het regelen van die zorg op me zou nemen.

Dagen, nee weken ben ik bezig geweest met allerlei instanties voor het krijgen van een persoonsgebonden budget (PGB). Ik belandde in een wereld van telkens veranderende formulieren en verklaringen over gewaarborgde hulp,  zorgovereenkomsten met ingewikkelde instanties, moeilijke termen, frustrerende wachttijden en onwerkbare helpdesks. Ik werd er bijna overspannen van. Ik zat midden in de overgang, had een enorm kort lontje, raakte van het minste geringste overstuur en dan ook nog dit. 

Het echte mantelzorgen
We vonden een ‘au-cair’ zoals dat heet, een vrouw uit het buitenland die bij mijn zus kwam inwonen. Zij zorgde overdag voor mijn moeder. Vanaf 4 uur ’s middags en in het weekend deed een van ons dat. Mijn zussen en ik waren nu echte mantelzorgers geworden. Mijn beurt viel altijd in een weekend omdat ik doordeweeks moest werken. ’s Morgens maakte ik haar wakker met een ontbijt op bed, wat ze fantastisch vond want dan konden we gezellig kletsen. Ik vond dat ook leuk, maar ik wilde door. Ik wist dat het uren zou duren voor ik haar in de stoel in de woonkamer kreeg. Ik hielp haar vervolgens uit bed. Een keer ben ik door mijn rug gegaan toen ik haar rechtop wilde zetten, want til maar is een flinke zak zout van zeventig kilo op. Van binnen vrat ik mezelf weer op omdat ze niet meehielp en gewoon maar door kletste. “Verdorie, werk nou toch eens mee,” zei ik dan. Hoe meer ik mezelf niet in bedwang kon houden hoe meer ik van mezelf baalde.

Na het ontbijt ging ik haar wassen, aankleden en opmaken, zette haar vervolgens in de rolstoel en bracht haar naar de woonkamer waar ze in een heerlijke stoel voor het raam kon zitten. Regelmatig kwam het voor dat op het moment dat ik haar eindelijk daar had, ze doodleuk zei: “Ik geloof dat ik naar de wc moet.” Dan begon het riedeltje weer van vooraf aan: uit de stoel tillen, in rolstoel zetten, naar haar kamer brengen, op de wc zetten, billen afvegen – want daar kon ze niet meer bij – en dan weer terug in de stoel, waar ze – terwijl het zweet van me afgutste – kon vragen: “Zo, zullen we nu een kopje koffie drinken?” Hysterisch kon ik worden. Ik heb regelmatig gedacht: als iemand me nu ziet, word ik opgepakt.

Ik vond dat ik haar moest helpen, ze had recht op onze steun, ze had het ook allemaal voor ons gedaan, maar ik had er zoveel moeite mee. Ik was voortdurend in conflict met mezelf. Ik vond haar zielig, mezelf verschrikkelijk, kon moeilijk tegen de stress die het gaf. Een week nadat ik een afspraak had gemaakt met een psycholoog om te kijken hoe ik hiermee om moest gaan, overleed mijn moeder plotseling en onverwacht op haar negentigste. Nu twee jaar geleden.

Gelukkig heb ik er geen schuldgevoelens aan overgehouden. Ze vond het altijd fijn dat ik er was en ik was er veel. Door ons heeft ze twee fantastische laatste jaren gehad bij mijn zus. Het had voor mij alleen echt niet langer moeten duren. Ik zie dat veel vrienden niet in diezelfde mate voor hun vader of moeder zorgen. “Het kan gewoon niet met mijn leven,” zeggen ze. Mijn eerste gedachte is dan: nee, bij mij wel zeker? Jeetje, dat je dat niet voor ze over hebt. Daarna realiseer ik me dat het wel zo gezond is om iets meer afstand te nemen. Ik vrees alleen dat als ik het opnieuw zou moeten doen, ik het op precies dezelfde manier zou doen. Ik kan niet anders. 

TEKST: Hanneke Hoes



| 4 september 2025| Uit het magazine|

Mijn moeder was dement en ik kon het niet meer aan

Sommige mensen zorgen fluitend voor hun ouders, anderen rennen ervoor weg – Hanneke (60) werd gék van frustratie als haar moeder niet meehielp bij het wassen en aankleden. “Hysterisch kon ik worden. Regelmatig dacht ik: als iemand me nu ziet, word ik opgepakt.”

Alles delen en zorgen voor elkaar, was mijn moeders levensmotto. Niet dat ze het vaak liep te verkondigen of dat ze ons er telkens op wees, maar ze was zelf zo goed voor anderen dat we het automatisch meekregen. Als kind zagen we al hoe ze ouderen hielp, collecteerde voor goede doelen en op bezoek ging bij oude tantes en ooms. Ook bezocht ze regelmatig mijn opa en oma, de ouders van mijn vader. Zelf had ze al op heel jonge leeftijd haar eigen ouders verloren waardoor zij en haar broertje en zusjes voor elkaar moesten zorgen. Misschien komt het daar vandaan. In ieder geval was het voor ons, haar vier kinderen, heel vanzelfsprekend dat ook wij voor elkaar zouden zorgen en dus ook voor onze ouders.

Toen ze beiden nog geen zeventig waren, begonnen wij al taken van hen over te nemen. Mijn vrijgezelle zus uit Rotterdam hielp mijn vader met de boekhouding omdat al die digitale zaken hem boven de pet gingen, mijn broer, die bij hen in de buurt woonde, hielp in de tuin en deed af en toe boodschappen. Mijn andere zus woonde in Amerika met haar gezin, maar kwam zoveel als ze kon over. Ik ging elke vier weken een lang weekend naar ze toe, voor de gezelligheid, maar ook om te helpen. Niet dat ze erom vroegen, dat deed je gewoon. Toen vond ik zo’n weekend – vanuit Amsterdam naar Diepenheim –  al een hele opgave, maar ik durfde daar niet voor uit te komen omdat ik dat asociaal vond en mijn zus uit Rotterdam met zware fulltime baan íéder weekend kwam. Zij had alleen het weekend dat ik kwam ‘vrij’.  Ongelooflijk hoe zij zichzelf opofferde voor hen. Te veel naar mijn mening.

Meer zorg, meer stress
Mijn vader werd snel oud en overleed toen hij 74 was. Hoewel mijn moeder heel verdrietig was, pakte ze snel de draad weer op en ging van het ene vriendinnenclubje naar het andere. Iedereen was dol op haar. Ook al vroeg ze er nooit om, ze liet zich graag door ons helpen. “Want ja, wie moest nu de financiën doen, loodgieters bellen, dingen repareren?”  We zetten ons met z’n vieren steeds meer voor haar in. Ze was tenslotte ook de allerliefste. Af en toe nam ik vrij wanneer ze vriendinnen op bezoek kreeg. Dan kon ik voor de koffie en taart en zo zorgen. Kon ze meteen die leuke dochter aan haar vriendinnen laten zien. Mijn collega’s op mijn werk vroegen zich vaak vol bewondering af: ga je nu alweer naar je moeder? Ik vond dat ik het moest doen, want veel dingen kon ze echt niet meer in haar eentje, maar het vrat soms wel aan me. Dan vroeg ze mij of ik nóg een keer bij de dames langs kon gaan met koffie en dan dacht ik: jeeminee, ik kom helemaal uit Amsterdam, ga zelf koffie halen.

Op een gegeven moment, ik denk dat ze begin tachtig was, begon ik te merken dat ze dingen niet meer kon overzien. Zo nodigde ze ons allemaal uit om met Pasen te komen eten, maar ze kon niet meer bedenken wat ze daarvoor allemaal in huis moest halen. Dan zei ik: “Mam, als jij vast een lijstje maakt, dan kom ik een dag eerder en doe ik de boodschappen en koken we samen.” Eenmaal bij haar aangekomen, bleek dat er geen lijstje was en dat ze nergens over nagedacht had. Nu weet ik dat dit de eerste symptomen zijn van dementie maar toen zag ik het als nalatigheid. Ik ergerde me kapot. Was ik helemaal naar haar toegekomen en zij was te beroerd om even een lijstje te maken en over het eten na te denken! Als ik weer flipte, begon ze te lachen, iets wat ze altijd al had gedaan als ik opgewonden of gestresst was. Zelf was ze zo makkelijk en relaxed als wat. Die houding maakte me razend. Even later baalde ik weer dat ik mezelf zo liep op te fokken. Ik wist toch dat ze zo was en ze werd toch ook een dagje ouder? Hoe ouder ze werd, hoe vaker ik van die ergernissen had. 

Flink aanpoten
Langzaam maar zeker ging mijn moeder lichamelijk en geestelijk achteruit en had ze naast de thuiszorg ook steeds meer onze hulp nodig. Dat de rollen omgedraaid waren, vonden we allemaal heel vanzelfsprekend. In het begin vond ik het alleen wel  moeilijk dat ik niet meer met mijn verhalen bij haar terecht kon, maar het was niet anders. Zij nam onze hulp aan en wij gaven het. Als een van ons er het weekend was, kookten we voor de hele week en maakten we bakjes die ze alleen in de magnetron hoefde te zetten. Het was echt aanpoten die weekenden. Om de beurt ging iemand van ons met haar naar de dokter of regelde meer thuiszorg. Dat doe je toch voor je moeder? Ja, natuurlijk, maar ik had het al zo druk met werk en andere afspraken, moest ik wéér helemaal naar Diepenheim.
Omdat ze wel eens gevallen was en zelf niet meer overeind kon komen, kreeg ze van de thuiszorg een ketting met alarmknop. Zo kon ze hulp inschakelen als dat nodig was. Eigenwijs als ze was, droeg ze dat ding meestal niet. Toen ze weer eens na een val een hele dag op de koude vloer had gelegen, zei ik: “Verdomme, waarom draag je die ketting dan ook niet?” Woedend werd ik erom. “Kunnen wij weer komen opdagen!” schreeuwde ik dan. Hoewel mijn twee zussen en broer de zorg voor haar ook pittig vonden, konden zij wel het geduld opbrengen en lief blijven. Ik nam me iedere keer voor om niet kwaad te worden, maar telkens ging het mis. Waarom kon ik niet normaal doen? Ze was de liefste, en leukste op aarde. Ze zeurde nooit, was altijd dankbaar. Gelukkig leken mijn frustraties haar niet veel te doen. Ik was altijd al een opgewonden standje geweest in haar ogen. Ze hield wel van wat pit. Soms leek het wel alsof ze het erom deed.

Naar het verzorgingstehuis
Omdat ze niets liever wilde dan thuis blijven wonen trokken we alles uit de kast om dat mogelijk te maken. Maar, op een gegeven moment ging het echt niet meer. Mijn zus uit Rotterdam trok de verantwoordelijkheid niet meer en mijn moeder kon steeds minder. Lopen ging niet meer, ze bewoog zich van stang naar handvat naar stoel en kroop de trap op naar boven. Echt gekke dingen deed ze niet, maar ze viel steeds vaker, nam haar medicijnen niet of wilde niet onder de douche gezet worden. “Doe ik wel met een washandje.”

We hadden geen keuze en zochten het mooiste, duurste en beste verzorgingstehuis voor haar uit. Zo lief als ze was, klaagde ze niet en accepteerde het heel dapper, maar het verdriet was uit haar ogen af te lezen. Nog nooit heb ik zoveel pijn gevoeld als toen mijn zus en ik haar naar het tehuis brachten. Vreselijk!
Hoewel bij haar ook dementie was geconstateerd, was ze er nog niet zo erg aan toe als de andere bewoners. Die deden de gekste dingen, wilden weglopen, poepten in hun broek waar je bijstond of konden niet zelfstandig eten. Ik vond het er een hel. Nu ze op één – weliswaar grote – kamer woonde, konden wij minder gemakkelijk bij haar slapen. Toch deden we het. Elk weekend sliep mijn zus en ik eens in de vier weken bij haar op een luchtbed naast de bank. Ik kreeg er altijd een rotgevoel van, vooral omdat ik mijn moeder zo graag een leukere tijd had gegund. Met lood in de schoenen ging ik ernaartoe.

Twee maanden later brak corona uit, wat voor haar een groot geluk was, want wij vonden dat ze daar niet kon blijven. Stel je voor dat we haar niet meer zouden mogen opzoeken? We kwamen direct in actie. Mijn zus uit Amerika besloot naar Nederland te komen om mijn moeder in huis te nemen. Ze hebben in Nederland een tweede woning. Ik ben haar daar nog steeds dankbaar voor. Voor mijn gevoel heb ik veel gedaan maar zo’n groot offer zou ik nooit kunnen brengen. Het betekende wel dat er 24-uurs zorg geregeld moest worden omdat mijn zus natuurlijk niet de hele dag voor haar kon zorgen. Omdat ik me al zo schuldig voelde, zei ik dat ik het regelen van die zorg op me zou nemen.

Dagen, nee weken ben ik bezig geweest met allerlei instanties voor het krijgen van een persoonsgebonden budget (PGB). Ik belandde in een wereld van telkens veranderende formulieren en verklaringen over gewaarborgde hulp,  zorgovereenkomsten met ingewikkelde instanties, moeilijke termen, frustrerende wachttijden en onwerkbare helpdesks. Ik werd er bijna overspannen van. Ik zat midden in de overgang, had een enorm kort lontje, raakte van het minste geringste overstuur en dan ook nog dit. 

Het echte mantelzorgen
We vonden een ‘au-cair’ zoals dat heet, een vrouw uit het buitenland die bij mijn zus kwam inwonen. Zij zorgde overdag voor mijn moeder. Vanaf 4 uur ’s middags en in het weekend deed een van ons dat. Mijn zussen en ik waren nu echte mantelzorgers geworden. Mijn beurt viel altijd in een weekend omdat ik doordeweeks moest werken. ’s Morgens maakte ik haar wakker met een ontbijt op bed, wat ze fantastisch vond want dan konden we gezellig kletsen. Ik vond dat ook leuk, maar ik wilde door. Ik wist dat het uren zou duren voor ik haar in de stoel in de woonkamer kreeg. Ik hielp haar vervolgens uit bed. Een keer ben ik door mijn rug gegaan toen ik haar rechtop wilde zetten, want til maar is een flinke zak zout van zeventig kilo op. Van binnen vrat ik mezelf weer op omdat ze niet meehielp en gewoon maar door kletste. “Verdorie, werk nou toch eens mee,” zei ik dan. Hoe meer ik mezelf niet in bedwang kon houden hoe meer ik van mezelf baalde.

Na het ontbijt ging ik haar wassen, aankleden en opmaken, zette haar vervolgens in de rolstoel en bracht haar naar de woonkamer waar ze in een heerlijke stoel voor het raam kon zitten. Regelmatig kwam het voor dat op het moment dat ik haar eindelijk daar had, ze doodleuk zei: “Ik geloof dat ik naar de wc moet.” Dan begon het riedeltje weer van vooraf aan: uit de stoel tillen, in rolstoel zetten, naar haar kamer brengen, op de wc zetten, billen afvegen – want daar kon ze niet meer bij – en dan weer terug in de stoel, waar ze – terwijl het zweet van me afgutste – kon vragen: “Zo, zullen we nu een kopje koffie drinken?” Hysterisch kon ik worden. Ik heb regelmatig gedacht: als iemand me nu ziet, word ik opgepakt.

Ik vond dat ik haar moest helpen, ze had recht op onze steun, ze had het ook allemaal voor ons gedaan, maar ik had er zoveel moeite mee. Ik was voortdurend in conflict met mezelf. Ik vond haar zielig, mezelf verschrikkelijk, kon moeilijk tegen de stress die het gaf. Een week nadat ik een afspraak had gemaakt met een psycholoog om te kijken hoe ik hiermee om moest gaan, overleed mijn moeder plotseling en onverwacht op haar negentigste. Nu twee jaar geleden.

Gelukkig heb ik er geen schuldgevoelens aan overgehouden. Ze vond het altijd fijn dat ik er was en ik was er veel. Door ons heeft ze twee fantastische laatste jaren gehad bij mijn zus. Het had voor mij alleen echt niet langer moeten duren. Ik zie dat veel vrienden niet in diezelfde mate voor hun vader of moeder zorgen. “Het kan gewoon niet met mijn leven,” zeggen ze. Mijn eerste gedachte is dan: nee, bij mij wel zeker? Jeetje, dat je dat niet voor ze over hebt. Daarna realiseer ik me dat het wel zo gezond is om iets meer afstand te nemen. Ik vrees alleen dat als ik het opnieuw zou moeten doen, ik het op precies dezelfde manier zou doen. Ik kan niet anders. 

TEKST: Hanneke Hoes