Interview Carly Wijs (52): “Iedereen die negatief reageerde toen ik in mijn eentje een kind kreeg heb ik geschrapt.”

-

Acteur, theatermaker en schrijver Carly Wijs (52) vindt de overgang top, maar roept ook weleens tegen haar twaalfjarige zoon: ‘Hee, ik ben in de omgekeerde puberteit hoor.’

Carly woont op de negende verdieping van een flatgebouw diep in Amsterdam-West, in zo’n buurt waarvan ze zeggen: ga daar als meisje maar niet na zonsondergang alleen een ommetje maken. Op vrijdagochtend tien uur is van enige onheilspellendheid niets te merken. Het Rembrandtpark, waar de flat aan grenst, ligt er mooi en rustig bij. Wat bejaarden en mensen met hondjes slenteren over straat. Ik bel aan door op een knoppenpaneel haar huisnummer in te toetsen. Er gebeurt niets.

Ik wil net gaan bellen met Carly’s agent om te vragen of ze me misschien is vergeten als ik van hoog boven de bo-
men een ijle stem hoor roepen die toebehoort aan Tamar Mendelbaum, mijn lievelingskarakter uit de dramaserie Divorce. “Hallo? De bel doet het niet!” Dan gaat de schuifdeur toch open. Ik stap in de lift. Als de dubbele deuren boven open gaan, botsen we bijna tegen elkaar op, Carly op sokken en met een sleutelbos in haar hand. Voor we voorstellen en handen schudden begint ze onstuimig te praten over de belkwestie. “Ja, het is zo kut. Ik zie jou dus staan op het scherm, druk de hele tijd op de intercom – hallo, hallo
– maar ik zie dat jij me niet hoort. Ik heb al zo vaak tegen de conciërge gezegd dat de bel het niet doet. Maar goed, hoi, ik ben Carly.” Ze was nog aan het afwassen, zegt ze, en straks moet ze een auto ophalen. Haast, haast, haast. Of ik koffie wil.

Ze gaat het maken. Haar appartement is ruim, licht en best leeg. De betonnen vloer is witgeverfd. Er steekt een elektriciteitskabel uit. In een hoek naast het keukenblok heeft ze boeken opgestapeld tegen de muur, middenin de ruimte staat een tafel met vier stoelen eromheen en in een open zijkamertje alleen een grote L-vormige bank met veel kussens en een televisie. Dat is het wel zo’n beetje. Een gezellig huis dat niet onaf voelt, maar het lijkt ook alsof ze nog aan het verbouwen is. Dat klopt, zegt Carly. Zij en haar zoon van twaalf wonen nog geen jaar op deze plek. “Ik wil een nieuwe badkamer, hier moet een boekenkast komen en als ik een financiële meevaller heb, kan ik er een andere keuken in laten zetten.” Grinnikend wijst ze op de kabel uit de vloer: “Ik heb al een aansluiting voor een kookeiland.”
Ik maak een bewonderende opmerking over het uitzicht want dat doe je als iemand zo woont dat ze heel Amsterdam kan zien tijdens het jassen van de piepers. Carly wordt er elke ochtend ontzettend blij van, zegt ze. Het groen van het park, de constant veranderende lucht. “Wij zitten aan de kant van de zonsopgang, dat is echt majestueus.”

Ben je nooit bang dat iets in jou je naar beneden zal doen springen? Dat heb ik al op een balkon van driehoog.
“Ik begrijp wat je bedoelt. Het besef dat het zomaar kan, kwestie van een klein sprongetje, een paar seconden vallen en je bent er geweest, overal vanaf. Ik denk er weleens aan, als abstractie, niet op een griezelige manier. Ik vind het eigenlijk alleen maar fijn om hier naar buiten te kijken. Een tijdje had ik een lief die in Brussel op de bovenste verdieping van een hoog gebouw woonde. Als het donker was, leek de zee van stadslichtjes bij ons naar binnen te komen. Ik vond dat te veel; verontrustend, opdringerig. Dit is goed, eerst bomen en dan in de verte pas de stad.”

Dat de buurt lang een slechte naam had, is iets waar Carly om lacht. Voor haar is Amsterdam-West waanzinnig aangeharkt in vergelijking met Molenbeek, de beruchte wijk in Brussel waar een aantal plegers van de aanslagen in Parijs van november 2015 vandaan komen. Carly woonde jaren in Molenbeek, samen met haar zoontje. Voor die tijd woonde ze half in Brussel, half in Amsterdam. Sinds haar afstuderen aan de Toneelschool Maastricht in 1990 heeft Carly in België en Nederland gewerkt. Elke week reist ze nog naar België om les te geven.

Hoe krijg je dat allemaal voor elkaar als alleenstaande ouder?
“Het is gedoe soms. Lesgeven probeer ik in drie dagen te proppen. Dan slaapt mijn zoon twee nachten bij mijn zus.

Het is veel in de auto zitten, maar ik ben het gewend, ik doe het al twintig jaar zo.”

Past België je goed?

“Ja. Ik hou vooral van Brussel.”

Ik vind het een geheimzinnige, rommelige stad.

“Vies kun je ook rustig zeggen. Vies en enorm chaotisch. Het verschil tussen Brussel en Amsterdam, tussen Nederland en België, is zo groot. De mensen op straat? Fris. Het park hier voor de deur? Schoon. Elke ochtend rukt daar een heel team voor uit. Voor huizen staan bankjes en plantenpotten met boompjes die niet kapot worden gemaakt. En dan zeggen mensen: dit is een van de slechtste buurten van Nederland. Weet je wat het is? Als je steeds door viezigheid loopt, word je er onderdeel van. Dat doet iets met je hoofd.”

En toch heb je je zoon jaren grootgebracht in de chaos van Molenbeek.
“Ja, op tweehonderd meter van de terroristen. All hell broke loose bij ons na de aanslagen. Er hing een helikopter boven ons huis, de federale politie en legereenheden scheurden door de straten. Heel vreselijk en angstaanjagend.”

Was je ook verbaasd, als inwoner met een scherpe blik die al zo lang vlakbij die jongens woonde?
“Nee. Nou ja, ik was verbijsterd en geschokt door de agressie en de wreedheid, maar ik keek er niet gek van op dat er in onze buurt zoiets bekokstoofd was. Het was zo ongelooflijk duidelijk dat er iets fout ging. Toen mijn zoontje en ik in Molenbeek kwamen wonen, was onze straat heel stil, de meeste huizen stonden leeg. Er was een mooi pand met kunstenaarsateliers, maar die mensen waren er alleen overdag. Er hingen altijd blowende jongens rond. De eerste dagen was het vervelend – nastaren, sissen, kijken, je kent het wel – maar nadat ze door kregen dat wij er woonden was er niets meer aan de hand. Ze waren altijd vriendelijk: goedemorgen, prettige dag. Nooit problemen. Ik voelde me niet onveilig. Ze hebben wel een keer ingebroken.”

  1. Niet zo vriendelijk toch.

“Nee. Maar, en dit klinkt raar, zelfs daarvan konden we zeggen dat er respectvol was ingebroken.”

Je onderbroekenla was niet aangeraakt?

“Nee. Ze hadden netjes gezocht naar waardevolle spullen. Ik heb toen ook meteen geleerd waar je je diamanten moet verstoppen als je een weekend naar Terschelling gaat: in de wasmand met vuil goed en tussen het kinderspeelgoed. Daar kijken ze nooit.”

Ik vind jou echt ontzettend dapper, hoor.

“Dat lijkt maar zo. Het was er ook echt niet eng. Molenbeek is een prachtige wijk met fantastische herenhuizen die je destijds voor weinig kon huren. Dat trok een bijzondere mix van mensen aan: kunstenaars naast arbeiders. De sfeer was goed. Nog steeds. Bijna honderd procent van de moslims in Molenbeek die geassocieerd worden met de terroristen zijn vriendelijke, keihard werkende mensen. Ze doen om zeven uur ’s morgens hun winkeltje open en pas om half acht ’s avonds gaat het weer dicht. Hoe kwam ik hierop?”

De blowende jongens.

“O ja. Na een tijdje verdwenen ze. Ik dacht: ze worden wat ouder, misschien krijgen ze een ander leven, een meisje. Opeens waren ze er weer, met lange baarden en djellaba’s aan. Wat ik vooral merkwaardig vond, was dat ze mij niet meer groetten. Behalve één jongen. Hij bleef het stiekem doen. Als ze aan kwamen lopen positioneerde hij zich achteraan zodat hij me stiekem een klein knikje kon geven.”

Deed je iets met wat je zag?

“Ik heb een keer op straat een politieagent aangesproken. Het viel op dorre grond: ‘Ach mevrouw, wat weet u ervan?’ Achter mij woonde een Nederlandse oorlogsfotograaf. Hij vertrok omdat hij de blik in de ogen van die jongens herkende uit oorlogsgebieden waar hij was geweest. Iedereen viel over hem heen. Ik ook. Ergens terecht, want de normale, hardwerkende mensen waren met zoveel meer. Die paar jongens waren losers. Het is meer een sociaal dan een religieus probleem. De aanslagplegers die ik ken zijn nooit religieus geweest en ze zullen het ook nooit worden, niet wezenlijk. Het gaat om gebrek aan betekenis. Geen meisje, geen opleiding, geen werk, geen geld, geen kansen. Daarom denk ik: het moet schoner. Als je ’s morgens meteen in een klerezooi belandt, zakt de moed je al in de schoenen. Daarom ben ik zo blij dat ik nu hier zit, ook voor mijn zoon die lekker door frisse parken naar school fietst.”

Zijn jullie altijd met zijn tweeën geweest?

“Ja. Altijd samen. Zijn vader was nooit in beeld. Dat is soms stom, maar meestal heel fijn.”

Je hebt hem best, ja niet dat je oud bent, maar je hebt hem wel…
“Jawel joh, ik ben hartstikke oud. Hij werd geboren toen ik net 39 was. Dat is echt laat. Ik had een ex-man met wie het niet lukte om kinderen te krijgen.”

Die knappe, oude acteur, toch?

“Ja, die knappe, oude acteur, enorme lieverd ook, die we niet bij naam gaan noemen. We scheelden twintig jaar. Ik was zijn midlifecrisis en hij was mijn daddy issue. Heel mooi. Afijn, dat hield op en ik dacht: als ik nog zwanger
wil worden moet het met hulp van artsen. Op een gewone manier zal het niet meer lukken. Toen gebeurde plotseling datgene waarvan ik in mijn twintiger jaren zei: nou, zoiets zou ik dus nooit willen. Niet in een relatie, zomaar zwanger en het dan houden.”

Je raakte onverwacht zwanger van iemand zonder hulp van de dokter?
“Ja. Hij was net gescheiden, ik was net gescheiden en we hadden het even leuk samen, zonder verantwoordelijkheden of toekomstplannen: de klassieke rebound. Ik wist zeker dat ik niet met hem verder wilde, hij wist zeker dat hij niet met mij wilde en ook dat hij geen vader wilde worden. Zo is het gegaan. Tijdens de zwangerschap duwde ik bewust alles weg wat negatief was. Iedereen die reageerde met: ‘Vind je het niet raar, zo alleen zwanger?’ of ‘Is het wel een goed idee? Zwaar hoor,’ heb ik nooit meer gebeld. Klaar, schrappen, uit het balboekje. Ik wist één ding zeker: als mijn zoon wordt geboren is dat een blije gebeurtenis. Zo is het gegaan en zo is het nog steeds. Ik vind het een groot feest met hem.”

Ik las dat oudere moeders het extra lastig hebben met hun pubers omdat zij vaak in diezelfde periode in de overgang zijn.

Ze barst in lachen uit. “Jezus ja, de overgang en de puberteit onder één dak. Dat klinkt als een moderne hel. Maar weet je, ik zit er middenin en ik vind de overgang top. Om te beginnen: je wordt niet meer ongesteld. Ik denk niet dat er een vrouw te vinden is die het leuk vindt om ongesteld te zijn. Wéér je fijnste onderbroek in de vuilnisbak, het zoveelste mooie Bijenkorflaken met van die vervaagde bloedvlekken die er nooit helemaal uit gaan. Vreselijk. Ik heb ook weinig last van opvliegers. Een tijdje had ik het ’s nachts warm, maar dat kwam omdat ik toen in een slaapkamer sliep met vloerverwarming. Tenminste, dat denk ik.”

Je hebt toch wel íets?

“Het enige wat ik lastig vind zijn gevoelens van depressie die soms opkomen, maar ik kan ze aardig counteren met sporten en wandelen. Ik herkende het ook uit de puberteit. Als kind had ik nooit last van neerslachtigheid en ineens was het er; dat je lusteloos wakker wordt en meteen denkt: mèh, kutdag, nu al. Zo’n zwarte kijk op het bestaan was totaal nieuw voor mij. Daarom vond ik de puberteit zo ontzettend stom. Door de overgang krijg ik die momenten weer af en toe. Het duurde even voor ik in de gaten had dat het, wéér, door hormonen komt. Dat inzicht heb je niet meteen.”

Dus geen gillende, krijsende, stampende ruzies bij de Wijsjes?
“Nauwelijks. Ja, als mijn zoon vervelend doet, roep ik weleens: ‘Mama zit in de omgekeerde puberteit, ja!’ Dan moeten we allebei lachen. Om jezelf kunnen lachen helpt eigenlijk altijd, bij alles. Het is natuurlijk wel een interessant verschijnsel, die overgang. Vroeger, toen de vrouw er voornamelijk was om schoon te maken en veel kinderen te baren, kan ik me voorstellen dat het een enorme opluchting was want na kind nummer zestien was je er eindelijk vanaf. Het kan ook zijn dat het je verdriet deed omdat je je functie kwijt was. Dat gevoel is bijna niet meer voor te stellen. Het eerste trouwens ook niet. Dus ja, ik denk dat de overgang voor steeds meer vrouwen een positieve overgang is naar: zo, nu eindelijk me-time. Zo voel ik het wel. Misschien word ik negentig, of nog ouder. Er breekt een fantastische nieuwe tijd aan, zonder verpestte onderbroeken.”

En de liefde?

“Ik heb sinds mijn zoon er is nog wel wat korte relaties gehad, maar ik vind het lastig want ik merk steeds dat niemand het van hem wint.”

Dat hoeft toch ook niet?

“Nee, maar het is toch moeilijk want iemand komt echt niet in de buurt. Het begint nu een klein beetje te veranderen, misschien ook omdat hij zelf weleens zegt: ‘Jezus mam, het zou fijn zijn als je eens iemand had.’ Ik weet wel dat het niet realistisch is, maar ik vind ergens dat iemand net zo veel van mijn zoon moet houden als van mij.”

Jij wilt dus eigenlijk dat je zoon van jou wint? Of nee, je wilt een gelijkspel.
“Ja. Wij zijn een eenheid, we hebben een rust en een cadans met z’n tweeën. Uitbreiding gaat niet zomaar, een man moet ons allebei willen. Aan de andere kant lijkt het me ook leuk om weer eens met iemand te zijn, gewoon alleen voor mezelf. Laatst moest ik naar Milaan met twee collega’s.

Een van hen, een leuke man met een hele leuke vrouw dus verder niks, had alles zo fijn uitgezocht. O ja, dacht ik toen, heerlijk om weer eens achter iemand aan te hobbelen. Niet altijd zelf dat schip te hoeven trekken. Of je een keer op de bank kunnen storten en huilerig zeggen dat je echt niet meer kan, en dat iemand dan een lekker bord eten voor je neerzet. Daar verlang ik soms wel naar.”

Ze kijkt hoe laat het is, zegt dat ze de tijd in de gaten moet houden en vervolgt dan dat ze ook voor haar familie is teruggekeerd naar Amsterdam, vooral voor haar moeder van 92 en haar gehandicapte zus. Op die laatste is haar debuutroman Het twijfelexperiment uit 2016 gebaseerd. Het gaat over een hoogbegaafd tienjarig meisje dat ook een gehandicapte zus heeft. Het meisje bedenkt een plan om
te bewijzen dat haar zus niet gehandicapt is, maar dat ze het speelt. Dat ze eigenlijk normaal is en best weer thuis kan komen wonen zodat zij, haar andere zus en hun ouders weer een normaal gezin vormen.

Carly’s zus heeft een metabole ziekte. Dat is een genetische aandoening: het lichaam neemt voedingstoffen niet goed op en breekt afvalstoffen niet goed af. Veel kinderen ontwikkelen ernstige lichamelijke en geestelijke handicaps of gaan vroeg dood. Met de hielprik vlak na de geboorte wordt tegenwoordig gescreend op veertien verschillende vormen van deze aandoening. Voor haar zus kwam die prik te laat, zegt Carly. Tegen de tijd dat de ziekte werd vastgesteld was ze al zwaar gehandicapt. “Nu gaan kinderen met haar diagnose meteen op een dieet. Mijn zus heeft haar hersenen vergiftigd door normaal te eten.”

Zie je haar veel?

“Ja. Mijn moeder heeft haar nog regelmatig een weekend in huis. Mijn zus en ik willen dat graag van haar overnemen, maar ze kan het nog niet loslaten. Het is een groot verdriet voor haar, een grote angst. Maar het wordt opgelost. Iedereen woont in de buurt nu. Maar nog even over het boek, als het mag. Je zou denken dat dat over mijn zus gaat, toch?”

Ja. En dat is niet zo?

“Jawel, ook. Ik heb mijn zus gekozen omdat iemand met een handicap een interessant personage is, maar er zit
een schaduw in het boek die eigenlijk weinig met haar te maken heeft. Ik schreef het in de periode dat mijn broer kanker kreeg en doodging. De zwarte onderlaag van ‘dit kan niet waar zijn, dit is niet goed’ komt daar vandaan.”

Is hij daarom de grote afwezige in het verhaal? De drie meisjes hebben geen broer.
“Ik denk het. Het was natuurlijk allemaal anders. Wat er in het boek gebeurd is grotendeels verzonnen; je vervormt als schrijver de verhalen die je kent.”

Dat maakt jou tot een auteur. Als je het verhaal over je broer letterlijk had opgeschreven, was je waarschijnlijk niet verder gekomen dan ‘en toen en toen en toen’. “Nee. Het is ook niet zo’n uitzonderlijke gebeurtenis. Een 55-jarige man met een gezin die kanker krijgt en doodgaat. Het is een persoonlijk drama, maar op zich is het geen verhaal waar een personage uit rolt.”

Was je hecht met je broer?

“Jawel, maar mijn twee jaar oudere zus was veel hechter met hem. Hij was tien jaar ouder dan ik. Wij waren een broer en een zus die het gewoon goed met elkaar konden vinden. We gingen niet met elkaar op vakantie en we liepen elkaars deur niet plat.

Mijn schoonzus en hij hadden ook een heel ander leven dan ik, met vaste banen en op vrij jonge leeftijd kinderen, die nu al studeren. Bij mij gaat het er wat warriger aan toe, als freelancer en alleenstaande moeder. Toch zijn we zeker in de laatste fase nader tot elkaar gekomen. Hij doofde uit als een kaarsje, zoals dat gaat bij die ellendige ziekte. Gek genoeg vond ik juist toen een enorme concentratie. Het was een fijne gewaarwording dat schrijven iets is wat ik altijd en overal kan doen. Ik kan in de gevangenis gestopt worden en ermee doorgaan.”

Juíst in de gevangenis, eindelijk een plek waar alles voor je wordt gedaan, ook als vrouw.
Ze grinnikt. “Ja, precies, mijn eten wordt gemaakt, geen tijd kwijt aan dromen over een kookeiland, nee, echt even lekker doorwerken. Dus ja, misschien is het goed als ik vandaag iemand vermoord.”

Je woont in de juiste buurt, schijnt.

“Ook nog.”
Ze kijkt weer hoe laat het is en springt meteen op. “Ik moet weg. Echt weg. Ik moet een auto ophalen. Helemaal geen zin in maar ja, niemand anders doet het voor me dus hup.”

INTERVEIW ELS QUAGEBEUR FOTO’S JOHN KRAMER

gifgif
Redactie
Redactie
De redactie van Saar bestaat uit een heel professioneel en toch gezellige groep van vrouwen rond de 50 & 60, plus een paar superleuke meiden van rond de 30 die wel alles weten van de nieuwste trends, techniek & social (en trouwens zo langzamerhand ook (bijna) alles van 50+ zijn).

RECENTE ARTIKELEN