Tijdens het opruimen van oude vakantiefoto’s, zittend op de vloer met een kop thee die al lang koud is, overvalt me een onverwachte gedachte. Waarom ben ik nooit weggegaan toen ik nog twijfelde? De stapel foto’s voor me ontrolt zich als een film van een leven dat ik ooit leidde, vol zonovergoten stranden en gelukkige gezichten. Maar onder die oppervlakte borrelt een oude onvrede, als een stille getuige van momenten waarop ik verlangde naar iets anders, iets dat ik niet kon benoemen.
Eén foto trekt mijn aandacht. Daar sta ik, lachend, mijn haren door de wind verwaaid, en naast me mijn man, zijn ogen op iets buiten het kader gericht. Die blik zegt meer dan duizend woorden. Het was een zomer waarin ik, ondanks de hitte en de vrolijke chaos van kinderen om ons heen, een kilte voelde die ik niet kon plaatsen.
Er waren momenten dat ik alles wilde achterlaten. Niet omdat ik niet van mijn gezin hield, maar omdat ik niet wist wie ik was buiten hen. Het verlangen naar vrijheid, naar een leven zonder de constante verantwoording, knaagde aan me. Maar het was altijd makkelijker om te blijven. Om de routine te omarmen en te doen alsof dat genoeg was. “Had ik maar het lef gehad om weg te lopen,” denk ik nu, terwijl ik de foto terugleg op de stapel.
Maar eerlijk gezegd, weet ik niet eens waar ik heen zou zijn gegaan. Misschien was het idee van vertrekken verleidelijker dan de werkelijkheid zou zijn geweest. De gedachte om alleen te zijn, opnieuw te beginnen, was even aantrekkelijk als beangstigend. De waarheid is dat ik bang was. Bang om te falen, bang voor het onbekende, bang om te ontdekken dat het gras aan de andere kant misschien niet groener zou zijn, maar even dor en bekend.
Ik zucht en pak de volgende foto op. De kinderen, nog zo jong, hun gezichten vol verwachting en dromen. Uiteraard was dat de reden dat ik nooit vertrok. Omdat ik wist dat hun wereld zou breken als ik dat deed. En dus bleef ik, met de gedachte dat hun geluk belangrijker was dan mijn verlangen naar avontuur. Was het een daad van liefde of van lafheid? Misschien beide.
Wat als ik meerdere levens had gehad, als ik die parallel naast elkaar had kunnen uitproberen? Welke zou er dan met kop en schouders bovenuit steken? Of zou je het zelfs dan niet weten? Is het onmogelijk om te kiezen?
Terwijl ik de doos weer sluit, besef ik dat die vraag nooit volledig beantwoord zal worden. Misschien is het goed zo. Misschien is het leven gewoon een verzameling van bijna-vertrekken en toch blijven. Dan is de kunst misschien wel om vrede te vinden in het blijven.