En dan hoor je dat je kanker hebt

-

Tien jaar geleden hoorde Els dat ze slokdarmkanker had. En het eerste wat ze dacht was: dit wil ik niet aan mijn zoon vertellen.

Het is februari 2009. Ik sta op het winderige plein voor het AMC, tussen de taxi’s die aan- en afrijden, mensen die gehaast de trap nemen of langzaam achter een rollator lopen, patiënten in ochtendjas die schielijk een sigaret roken.

Ik ga trillerig op een bankje zitten. Een half uur geleden heeft de specialist mij verteld dat ik slokdarmkanker heb. In een heel pril stadium, maar toch. Nieuws waarop ik totaal niet ben voorbereid. Daarom ben ik ook alleen naar mijn afspraak gegaan. Ik wist wel dat er iets niet pluis was, maar kanker? KANKER?

Ik wil de hele wereld bellen en tegelijkertijd het nieuws voor mezelf houden. Ik moet er niet aan denken dat mijn zoon het te weten komt. Mijn zoon heeft geen vader, geen broers en zussen, hij is pas 25 en veel te jong om wees te worden. Ik wil hem niet de stuipen op het lijf jagen. En dan mijn broers, mijn vriendinnen.

Gelukkig dat pa en ma dood zijn, flitst het door me heen. Dit blijft ze goddank bespaard. Dan gaat mijn mobiele telefoon. Marleen, zie ik op het venstertje. Een van mijn beste vriendinnen. Ik druk op het groene knopje en begin meteen te huilen. “Marleen, ik heb kanker”, brul ik. “Ik ben zo bang, zo verschrikkelijk bang.”

Het is twee uur later. Ik ben thuis en heb het nieuws aan mijn man verteld. De man met wie ik vijf jaar getrouwd ben en van wie ik niet veel later zal scheiden. Hij reageert doodkalm. “Maak je geen zorgen, Els. Het komt allemaal goed.” Ik kijk naar de man die me al weken zo koel behandelt. Toen ik drie maanden geleden in Amerika met een dubbele longembolie in het ziekenhuis lag, is hij niet naar me toegevlogen. Daarna heeft hij me niet één keer gevraagd hoe dat nou was, zo ziek zijn in een vreemd land. Daarentegen heb ik zijn geklaag over een griepje eindeloos moeten aanhoren.

En nu ik gehoord heb dat ik een tumor in mijn slokdarm heb, doet hij alsof ik een lichte verkoudheid heb. ‘Sommige mannen kunnen er nu eenmaal niet tegen als hun vrouw ziek wordt’, heb ik ooit gelezen. ‘Geef hem de ruimte, we verwerken allemaal dingen op onze eigen manier.’ Wijze raad, maar probeer het maar eens in praktijk te brengen. Ik ben niet zen, ik ben in paniek en snak naar een arm om me heen van de man van wie ik houd, maar van wie ik de laatste maanden bar weinig liefde heb ontvangen. Ik heb kanker en ik zit midden in een huwelijkscrisis, denk ik als ik op de bank kruip. Het leven is geen pretje.

Ik bel mijn zoon. Het moeilijkste telefoontje dat ik ooit heb gepleegd. Hij springt meteen in zijn auto en is er binnen een half uur. Hij heeft veel te hard gereden, je kunt onmogelijk zo snel op de stoep staan zonder alle verkeersregels te negeren. Opeens zie ik in zijn mannengezicht weer de baby die hij ooit is geweest. Een prachtig jongetje met grote, ronde, blauwe ogen. Toen nam ik hem op schoot om te knuffelen. Speentje in de mond, zijn handje dat krulletjes draaide van mijn haar, de verrukkelijke babygeur die ik rook als ik mijn neus in zijn nekje stopte.

Nu slaat hij zijn arm om me heen en trekt me tegen zich aan. Mijn hoofd tegen zijn brede schouder. Ik voel zijn warmte. “Vertel alles maar, moedertje van me”, zegt hij. “Van A tot Z, ik wil precies horen wat de specialist heeft gezegd.” Hij luistert aandachtig terwijl ik zo precies mogelijk de woorden van de specialist herhaal. Stelt allerlei vragen. En als hij het niet begrijpt, blijft hij doorvragen.

De rollen zijn omgedraaid, hij is even de ouder en ik het kind. En ik houd meer van hem dan ik ooit heb gedaan. Zoveel dat het pijn doet. Ik moet er niet aan denken dood te gaan en hem achter te laten. Ik wil meemaken dat hij trouwt, vader wordt. Ik wil op zijn kinderen passen en zijn eerste grijze haren zien verschijnen.

Vlak voor mijn moeder in 2008 stierf zei ze: “Ik vind het zo jammer dat het einde nadert. Ik ben veel te nieuwsgierig om nu al te sterven. Ik wil meemaken dat mijn kleinkinderen volwassen worden, Máxima koningin zien worden, stemmen als er verkiezingen zijn, de krant en nog een heleboel mooie boeken lezen.” Ik begrijp precies wat ze toen bedoelde, ik hang ook veel te veel aan het leven om er afscheid van te nemen. Er valt nog zoveel te beleven en mee te maken, nog zoveel te lachen en te huilen, ik wil er geen seconde van missen.

Mijn man staat in de keuken in een spaghettisaus te roeren. Aan zijn strakke rug zie ik dat hij zich buitengesloten voelt. Hij haat het als hij niet bij een gesprek wordt betrokken, maar nu moet het even. Bovendien: Hij heeft zijn kans gekregen en niet gepakt. Hij heeft me niet één vraag gesteld nadat ik hem het nieuws had verteld.

Maar nu zit ik naast mijn zoon die zijn hand om de mijne heeft gevouwen. Nog maar 25 en een enorme steun. Ik leg mijn hoofd tegen zijn schouder en zeg dat het allemaal goed zal komen. En blijf de woorden van de dokter eindeloos herhalen: slokdarmkanker is vaak dodelijk, maar bij mij is het godzijdank in zo’n vroeg stadium ontdekt dat de kans op genezing heel groot is.

gifgif
Redactie
Redactie
De redactie van Saar bestaat uit een heel professioneel en toch gezellige groep van vrouwen rond de 50 & 60, plus een paar superleuke meiden van rond de 30 die wel alles weten van de nieuwste trends, techniek & social (en trouwens zo langzamerhand ook (bijna) alles van 50+ zijn).

RECENTE ARTIKELEN