
Cindy Hoetmer: ‘We zijn allemaal ooit een sneeuwvlokje geweest’
Cindy leest vaak over Gen Z dat ze verwend zijn en nergens tegen kunnen. Zelf heeft ze in haar carrière ook een aantal niet zo chique momenten meegemaakt. Ze huilde zich destijds vaak door de dagen heen. Later realiseerde ze zich dat iedereen momenten heeft waarop hij of zij zich kwetsbaar voelt. En dat dat eigenlijk helemaal niet verkeerd is.
Tekst: Cindy Hoetmer
Met jonge mensen heb ik weinig contact door mijn kinderloosheid en omdat ik ze door het thuiswerken ook niet op mijn werk ontmoet. Als ik wel naar kantoor ga, zit ik te zuchten aan het freelance-eiland in kleding die al in 2010 niet meer modieus was, dus dan straal ik ook geen magnetische aantrekkingskracht uit naar frisse stagiairs en ander jong volk.
Daardoor heb ik geen mening over Gen Z of Millennials. Wel lees of zie ik af er toe iets over en heb ik vrienden die met jongeren werken. De consensus is dat ze verwend zijn en nergens tegen kunnen. Sneeuwvlokjes schijnen het te zijn. Jonge mensen voelen zich gauw onveilig. En nu is dat een onhandig woord om te gebruiken, want kindertjes in de oorlog zijn onveilig maar in principe begrijp ik wel wat ze bedoelen.
Je hoort tegenwoordig veel over onveilige werksituaties en schreeuwende bazen, die eindelijk eens op hun flikker krijgen. Die schreeuwers vinden dat ze het recht hebben om de sfeer te verpesten, en mensen een rotgevoel te geven omdat ze onder druk staan.
Op mijn twintigste kreeg ik mijn eerste baan. Dat was een wonder want er was werkloosheid, ik had geen opleiding en ik was vrij onnozel. Het was een leuke baan, in een artistiek bedrijf, maar mijn baas was een schreeuwer. Hij schreeuwde tegen me over grote dingen zoals de fouten die ik – nogal vaak – maakte, maar ook omdat suiker op was. Dat was niet mijn schuld want ik gebruikte geen suiker, maar dat was niet belangrijk. Zijn hoofd werd rood en hij begon te brullen, compleet met spetterend spuug. Dan moest ik vaak huilen, want naast dat het onprettig is dat er tegen je wordt geschreeuwd, was ik bang mijn baan te verliezen en te eindigen als werkloze die huismerkbier dronk op een parkbankje.
Je moet het niet persoonlijk nemen, zeiden mijn collega’s. Maar ik neem alles persoonlijk, mocht daar een pilletje voor bestaan dan slik ik dat graag. Dus huilde ik wat af, tot ik op een dag dacht: fok deze baan, ontsla me maar. Daarna hoefde ik niet meer huilen en schreeuwde ik soms zelfs terug. Later werkte ik voor andere mannen die ook schreeuwden, maar toen zat er al eelt op mijn ziel.
Jongeren zijn anders dan wij vroeger waren; ze moeten van influencers acht lagen make-up smeren, hebben bijzondere ideeën over gender en seksualiteit, en zetten hun hele leven op TikTok. Maar sneeuwvlokjes waren we bijna allemaal eens, en ik had het nog wel wat langer willen blijven.

Cindy Hoetmer: ‘We zijn allemaal ooit een sneeuwvlokje geweest’
Cindy leest vaak over Gen Z dat ze verwend zijn en nergens tegen kunnen. Zelf heeft ze in haar carrière ook een aantal niet zo chique momenten meegemaakt. Ze huilde zich destijds vaak door de dagen heen. Later realiseerde ze zich dat iedereen momenten heeft waarop hij of zij zich kwetsbaar voelt. En dat dat eigenlijk helemaal niet verkeerd is.
Tekst: Cindy Hoetmer
Met jonge mensen heb ik weinig contact door mijn kinderloosheid en omdat ik ze door het thuiswerken ook niet op mijn werk ontmoet. Als ik wel naar kantoor ga, zit ik te zuchten aan het freelance-eiland in kleding die al in 2010 niet meer modieus was, dus dan straal ik ook geen magnetische aantrekkingskracht uit naar frisse stagiairs en ander jong volk.
Daardoor heb ik geen mening over Gen Z of Millennials. Wel lees of zie ik af er toe iets over en heb ik vrienden die met jongeren werken. De consensus is dat ze verwend zijn en nergens tegen kunnen. Sneeuwvlokjes schijnen het te zijn. Jonge mensen voelen zich gauw onveilig. En nu is dat een onhandig woord om te gebruiken, want kindertjes in de oorlog zijn onveilig maar in principe begrijp ik wel wat ze bedoelen.
Je hoort tegenwoordig veel over onveilige werksituaties en schreeuwende bazen, die eindelijk eens op hun flikker krijgen. Die schreeuwers vinden dat ze het recht hebben om de sfeer te verpesten, en mensen een rotgevoel te geven omdat ze onder druk staan.
Op mijn twintigste kreeg ik mijn eerste baan. Dat was een wonder want er was werkloosheid, ik had geen opleiding en ik was vrij onnozel. Het was een leuke baan, in een artistiek bedrijf, maar mijn baas was een schreeuwer. Hij schreeuwde tegen me over grote dingen zoals de fouten die ik – nogal vaak – maakte, maar ook omdat suiker op was. Dat was niet mijn schuld want ik gebruikte geen suiker, maar dat was niet belangrijk. Zijn hoofd werd rood en hij begon te brullen, compleet met spetterend spuug. Dan moest ik vaak huilen, want naast dat het onprettig is dat er tegen je wordt geschreeuwd, was ik bang mijn baan te verliezen en te eindigen als werkloze die huismerkbier dronk op een parkbankje.
Je moet het niet persoonlijk nemen, zeiden mijn collega’s. Maar ik neem alles persoonlijk, mocht daar een pilletje voor bestaan dan slik ik dat graag. Dus huilde ik wat af, tot ik op een dag dacht: fok deze baan, ontsla me maar. Daarna hoefde ik niet meer huilen en schreeuwde ik soms zelfs terug. Later werkte ik voor andere mannen die ook schreeuwden, maar toen zat er al eelt op mijn ziel.
Jongeren zijn anders dan wij vroeger waren; ze moeten van influencers acht lagen make-up smeren, hebben bijzondere ideeën over gender en seksualiteit, en zetten hun hele leven op TikTok. Maar sneeuwvlokjes waren we bijna allemaal eens, en ik had het nog wel wat langer willen blijven.



