Jan Heemskerk weet als geen ander hoe wij kunnen voorkomen dat onze mannen gek van woede het huis verlaten. Wij zeggen: lees & leer.
Mijn vriend ging naar de bakker. Niet zomaar een bakker, maar de betere luxe-bakker, in de streek vermaard om zijn Brabantse worstenbroodjes en – met name – de sublieme appelflappen, van die besuikerde driehoeken van bladerdeeg met malse, friszoete appel van binnen. Warm. Sappig. Knapperig. Een delicatesse. Voor hij vertrok, vroeg hij aan zijn vrouw: ‘Vrouw, ik ben zo dadelijk naar de bakker, en ga daar voor mezelf een appelflap kopen. Wil jij misschien ook z’n heerlijk smikkelding?’ Zijn vrouw, mogelijk indachtig haar slanke lijn, antwoordde opgewekt: ‘Nee hoor, liefste, ik ben goed. Ik hoef niet’.
En zo vertrok mijn vriend naar de bakker, waar hij naast het dagelijks brood en een paar Brabantse worstenbroodjes voor later, een heerlijke, sappige, grote geurige appelflap bestelde. De hele weg naar huis verheugde hij zich op zijn flap. Hij zou eerst nog de boodschappen opruimen, een afwasje doen, een lapje langs de ontbijttafel trekken. Zodat niets hem in de weg stond om een heerlijk kopje koffie te zetten, met groot ceremonieel de appelflap op een gebaksbordje te leggen, een vorkje te pakken en – het speeksel liep hem al door de mond – de eerste hap-van-zijn-flap te nemen.
Hij kwam thuis en ruimde de boodschappen weg, deed het afwasje en lapte het tafeltje. Hij zette de koffie, pakje het papieren zakje en schudde voorzichtig de appelflap op het hiertoe bestemde bordje… en hij verstijfde. Van schrik en afschuw, ontreddering en zielenpijn. Want iemand had een hapje van zijn appelflap genomen.
Onmiddellijk riep hij zijn vrouw ter verantwoording, die wel begreep dat ontkennen geen zin had. Ja, ze had een hapje genomen van die appelflap, en wat was dáár zou zo erg aan? Mijn vriend stikte zowat van woede. ‘Je wilde geen appelflap’. Nee, zei ze, geen hele. Maar wel een hapje. Het werd mijn vriend zwart voor de ogen. Snapte ze nou heus niet dat hij zich had verheugd op een maagdelijke appelflap, een héle, complete, onaangeroerde, helemaal-alleen-voor-hem-appelflap. En niet een keihard in de kont genaaid tweedehands kadaver van een kútappelflap!?
Dat snapte ze inderdaad niet. Het was maar een piepklein hoekje, wat maakte dat nou uit? ‘Wat dat nou uitmaakte?!’, schreeuwde mijn vriend, ‘Wat dat nou uitmaakte?’ Hij zou haar laten zien wat dat uitmaakte. Hij greep de gemutileerde appelflap van het bordje, smeet hem op de keukenvloer en danste hem tot appelpulp. Daarna riep hij: ‘Ik wil scheiden’ en stormde de deur uit, verblind van tranen over zoveel haat en onbegrip, en dat na tien jaar huwelijk.
Een kwartier later zat hij bij mij. Ik kon me goed inleven. Mijn ex had het met boterhammen met gebakken ei. Vroeg je: wil jij ook een gebakken ei, zei ze nee. Maar had je dan met liefde, ham, kaas, ui, fijne kruiden en een snufje zout het ei gebakken waar je twee dubbele boterhammen puur genot mee had belegd, pikte ze een boterham van je mooie stapeltje en was alles weer bedorven. Maar, zei ik tegen mijn vriend, dat weet je toch, lieve jongen? Dat doen alle vrouwen! Hij keek me aan met grote huilogen. ‘Maar waarom dan? Waarom haten ze ons zo? Waarom gunnen ze ons niet eens dat kleine stukje geluk?
Ik legde uit: ‘Vrouwen willen continu dat je hun de liefde bewijst. En dat doe je in hun ogen alleen wanneer je iets opgeeft wat je dierbaar is. Zoals een appelflap. Of een boterham met ei. Dat, of ze hebben gewoon een teringhekel aan ons, dat kan ook.’ Maar hoe moet dat dan verder? vroeg mijn vriend wanhopig, dit houd ik niet een leven lang vol! Ik zei: ‘Je kunt twee kanten op: scheiden, of twee appelflappen kopen. Eén om je liefde mee te bewijzen, één voor stiekem, voor jezelf.’
Dit stukje staat ook op meneren.nl