Afscheid van mijn vader

-

De vader van Irene Dunning (69) was een vrolijke man die op zijn 96e nog lang niet dood wilde. Toen hij na een korte ziekenhuisopname ineens hard achteruit ging, besloot ze hem een tijdje in huis te nemen. Als ze haar mails en brieven uit die tijd terugleest, beseft ze hoe dicht geluk en verdriet naast elkaar kunnen liggen. Een duik in haar correspondentie met zus Marit.

Ha zus, Ik had een geniale inval en heb het logeerbed naar de woonkamer versleept. Nu ligt pa dus gezellig onder handbereik als ik aan mijn bureau zit te schrijven. Hij slaapt veel. Gelukkig maar, want als hij wakker is heeft hij veel last van een uitgedroogde mond die ik met een spuitflacon moet bevochtigen. Eten doet hij niet veel en drinken niet of nauwelijks.

Er rollen af en toe de vreemdste zinnen over zijn lippen, vaak in het Duits. Op die momenten merk je goed dat hij al niet meer helemaal van deze wereld is. We lachen er samen om, want de ene keer heeft hij het over twee kisten die hij naast zich ziet staan, met zijn overgrootvader en grootvader erin, de andere keer ligt mama naast hem en de volgende keer barst hij spontaan uit in onbegrijpelijk gezang. Maar wat het ook is, hij blijft er blijmoedig onder. Angst – gedurende zijn leven vaak zijn voornaamste raadgever – is nu vreemd genoeg de grote afwezige. Kus, Irene.              

Ik houd in die tijd ook een dagboek bij.

‘Deze logeerpartij’, schrijf ik op een avond als hij al slaapt, ‘is het grootste cadeau dat mijn vader me ooit heeft gegeven. We hebben het heel knus samen. Hij is zo lief en goedgehumeurd. En ik, die altijd overal vies van ben, vind het helemaal niet erg om hem onder de douche te zetten, op een plastic tuinstoel. Of om zijn billen te wassen als hij gepoept heeft op de postoel die naast zijn bed staat, of gewoon linea recta in zijn luierbroek. Soms zitten we ’s ochtends allebei met blote benen dicht tegen elkaar aan op de rand van zijn bed – hij met zijn hoofd tegen mijn schouder omdat hij duizelig wordt van het rechtop zitten. Ik aai over zijn haartjes, die ik zelf geknipt heb, en zeg: ‘Ha, Kuiffie van me.’ Dan kijkt hij me aan met zo’n kwajongensblik van: wij begrijpen elkaar. Op andere momenten kan hij me, als ik hem bijvoorbeeld iets te drinken heb gegeven, ineens heel dankbaar toelachen op een manier die ik nooit eerder van hem heb gezien: een mengeling van verstandhouding, verbondenheid en geluk. Pa is nooit een man van veel woorden geweest, en op dit soort momenten blijkt hoe overbodig woorden soms kunnen zijn. Wat valt er nog te zeggen als je zij aan zij op een bedrand zit, met uitzicht op een postoel die straks geleegd moet worden?

Ik ontdek nu pas dat mijn vader een lijf heeft, en dat ik me daarmee zo vertrouwd en verwant voel dat er geen enkele angst of afkeer is. Ik zie nu pas hoe hij gebouwd is, hoe zijn proporties zijn, hoe intact zijn huid nog is – zo glanzend en glad – en ik herken mijn eigen lichaamsbouw in de zijne. Zijn lengte, zijn schouders, zijn knieën – het is of ik die van mij zie. Ach paatje, wat is het goed om je zo dichtbij me te hebben, om je eindelijk te zien in al je onschuld, je kwetsbaarheid. Ik voel me zo verschrikkelijk je dochter.   

Op een gegeven moment begin ik pa in mijn dagboek persoonlijk toe te spreken.

Ben je je bewust dat je dood gaat? Je praat er nooit over. Je bent een en al vrede. Berusting. Overgave. Wat je hoopt of denkt, daar praat je niet over. Maar je bent zo ontspannen – het lijkt alsof je alles weet en aanvaardt. Lieve pap, wat ben jij een voorbeeld. Wat kan ik veel van je leren en wat hou ik veel van je. Iedere dag weer een beetje meer. 

Als mijn zus zich zorgen begint te maken – pa wordt zwakker en eet bijna niets meer – besluiten we dat hij terug moet naar zijn aanleunwoning. Marit woont vlakbij hem en houdt mij via de mail op de hoogte.

Ha zus! Zojuist gebeld door Rob, pa’s huisarts. Hij was bij hem langs geweest. Alles schijnt weer bij het oude te zijn, pa stond op het punt naar De Gouden Leeuw te gaan, dus dan gaat het goed. Hij was nauwelijks meer benauwd en de plaspillen schijnen dus goed hun werk te doen. Dat was te merken gisteren: om het kwartier naar de wc om (ernaast) te plassen. Straks maar weer met de Glorix aan de slag.

Pa verzwakt in snel tempo. Ik besluit mijn spullen te pakken en bij hem in te trekken. Op zijn zoldertje past net een matras en mijn laptop kan overal staan. Marit neemt een paar weken vrij en haar man Fred komt na zijn werk met warme pannen naar pa’s woninkje, waar we in zijn bijzijn met drank en spijs het leven vieren. Al snel schuiven ook andere dierbaren aan, waaronder huisvrienden Hans en Grace, die op hun beurt volle flessen en schalen beginnen mee te slepen. Marit pakt haar accordeon, Hans danst als vanouds met mij, Fred doet zijn imitatie van de Josti-band. Oude tijden herleven, de toekomst lijkt weer een onbeschreven blad. En pa straalt en heft hoog in de kussens een denkbeeldig borrelglas.   

Dan komt, onvermijdelijk, de nacht – een van de kortste van het jaar – waarin pa vredig en kalm de dood inglijdt. Marit en ik houden de wacht aan zijn bed, nadat wij hem samen met de nachtzuster hebben verzorgd en een schone pyjama aangetrokken. Tegen twee uur pakt Marit zijn pols terwijl ze naar de secondewijzer op haar horloge kijkt. Dan knikt ze naar mij, die zachtjes de arm van pa streelt.

‘Ja hoor,’ zegt ze, ‘daar gaat hij.’

Een nauwelijks hoorbaar zuchtje.

Dag pa.

Dag lieve, lieve pa.  

gifgif

RECENTE ARTIKELEN